ECLI:NL:CRVB:2003:AH9112

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/6292 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake correcties en boetenota's over onkostenvergoedingen in sociale verzekeringen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een uitspraak van de rechtbank Roermond. De rechtbank had eerder het besluit van het Uwv vernietigd, waarin correcties en boetenota's over de jaren 1994 tot en met 1998 werden gehandhaafd met betrekking tot bovenmatig verstrekte onkostenvergoedingen aan chauffeurs. De zaak is ontstaan na een looncontrole die op 12 maart 1999 door het Uwv is afgerond. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek van de looninspecteur onvoldoende zorgvuldig was geweest, wat leidde tot de vernietiging van het besluit van het Uwv.

Het Uwv is in hoger beroep gegaan en heeft betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het onderzoek niet zorgvuldig was. De Raad overweegt dat het op de weg van de gedaagde ligt om aan te tonen dat er sprake is van een uitzonderingssituatie op de hoofdregel van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV). De Raad stelt vast dat de rechtbank niet heeft beoordeeld of de aan gedaagde opgelegde correcties terecht waren. De Raad oordeelt dat het hoger beroep van het Uwv slaagt en dat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven.

De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de zaak terug naar de rechtbank Roermond voor een inhoudelijke beoordeling van de correcties. Tevens wordt het Uwv voorwaardelijk veroordeeld in de proceskosten van gedaagde in hoger beroep tot een bedrag van € 644,00. Deze uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van zowel de werkgever als de inspecteur bij het vaststellen van de juiste loonadministratie en de noodzaak van zorgvuldigheid in het onderzoek.

Uitspraak

00/6292 CSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant,
en
[gedaagde], gevestigd te [vestigingsplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder appellant tevens verstaan het Lisv.
Bij het bestreden, na bezwaar genomen, besluit van 21 december 1999 heeft appellant gehandhaafd de correctienota's over de jaren 1994 tot en met 1998, waarin zijn vervat correcties ter zake van bovenmatig verstrekte onkostenvergoedingen (tourgelden), alsmede de boetenota's over de jaren 1994 tot en met 1998 en de registratie van een eerste verzuim.
De rechtbank Roermond heeft het tegen dat besluit namens gedaagde ingestelde beroep bij uitspraak van 6 november 2000 gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd.
Appellant is op bij aanvullend beroepschrift d.d. 26 maart 2001 aangegeven gronden bij de Raad in hoger beroep gekomen tegen die uitspraak.
Namens gedaagde heeft mr. R.A.J.C. Huijs, advocaat te Venlo, bij brief van 21 mei 2001 een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 16 mei 2003, waar appellant, daartoe ambtshalve opgeroepen, zich heeft doen vertegenwoordigen door J.L.A. Bouwman en mr. D.B. Smaalders, werkzaam bij het Uwv. Namens gedaagde is verschenen mr. Huijs, voornoemd, alsmede [naam bestuurder], bestuurder bij gedaagde.
II. MOTIVERING
Gedaagde maakt deel uit van een groep vennootschappen, waarvan de hoofdzetel is gevestigd in Italië. De moedermaatschappij is tevens belast met de centrale (loon)administratie van de diverse in verschillende Europese landen gevestigde dochtervennootschappijen, waarvan gedaagde er één is.
Gedaagdes bedrijfsactiviteiten zijn gericht op internationaal transport. Gedaagde heeft daartoe alleen Duitse en Italiaanse chauffeurs in dienst.
Naar aanleiding van een op 12 maart 1999 van de kant van appellant afgeronde looncontrole zijn aan gedaagde correctie- en boetenota's d.dis 12,13 en 23 augustus 1999 uitgereikt met betrekking tot de jaren 1994 tot en met 1998.
Deze correctie- en boetenota's hebben onder meer betrekking op de onkostenvergoedingen (tourgelden) die gedaagde aan haar chauffeurs heeft verstrekt.
Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat deze onkostenvergoedingen ten dele als bovenmatig moeten worden aangemerkt, zodat deze alsnog, ten dele, in de premieheffing voor de sociale werknemersverzekeringen moeten worden betrokken.
Bij het bestreden besluit van 21 december 1999 heeft appellant, met inachtneming van nadere bevindingen van de looninspecteur zoals weergegeven in het rapport van 27 juli 1999 de correctie- en boetenota's gehandhaafd.
Met betrekking tot de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden heeft de rechtbank bij de aangevallen uitspraak, waarin appellant is aangeduid als verweerder en gedaagde als eiseres, het volgende overwogen:
"Op grond van artikel 10, eerste lid van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV) voert de werkgever een administratie met inachtneming van door Onze Minister daaromtrent te stellen regels. Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel doet de werkgever met inachtneming van door Onze Minister te stellen regels, opgave van het door de werknemer genoten loon aan het Lisv. Indien een werkgever niet, niet juist of niet volledig voldoet aan een op grond van artikel 10, tweede lid, gestelde verplichting, stelt het Lisv ingevolge artikel 12, eerste lid, van de CSV ambtshalve het verschuldigde of het alsnog verschuldigde bedrag aan premie of voorschotpremie vast.
Artikel 12, tweede lid van de CSV bepaalt dat de ingevolge het eerste lid vastgestelde premie of voorschotpremie wordt verhoogd met 100%. Deze verhoging bedraagt 10% doch ten minste vijf gulden, voor zover het niet voldoen aan een op grond van artikel 10, tweede lid, gestelde verplichting niet aan opzet of grove schuld van de werkgever is te wijten. De verhoging wordt als premie beschouwd. Het derde lid van artikel 12 van de CSV bepaalt dat een verhoging als bedoeld in het tweede lid door het Lisv volgens door Onze Minister te stellen regels geheel of gedeeltelijk kan worden kwijtgescholden.
Ingevolge het bepaalde in artikel 12, lid 6 van de CSV stelt onze Minister regelen vast met betrekking tot de toerekening van de in het tweede lid bedoelde verhoging.
De rechtbank zal eerst het onderzoek van de looninspecteur bespreken.
Dat onderzoek heeft plaatsgevonden ten kantore van de accountant van [gedaagde]. Aldaar was slechts een deel van de administratie voorhanden. De rest van de administratie bevond zich deels bij de vestiging in [vestigingsplaats] en deels bij het moederbedrijf in Italië.
Na opgemerkt te hebben, dat de grootboekadministratie en loonadministratie goed verzorgd zijn wordt door de looninspecteur aangegeven, dat een groot deel van de, voor de controle noodzakelijke, onderliggende administratie in Italië is gearchiveerd. Met name geldt dit voor de ritstaten. Daarom is een steekproef genomen over de maand juli 1998, gevolgd door een aanvullende steekproef over de maand september 1997. De resultaten zijn vervolgens geëxtrapoleerd naar de totale gecontroleerde periode.
Deze methode kan de rechterlijke toets doorstaan, indien er sprake is van een onvolledige administratie. Dat is in casu echter niet het geval. Immers, de grootboek- en de loonadministratie zijn goed verzorgd en een groot deel van de voor de controle noodzakelijke administratie is in Italië.
De looninspecteur heeft de voor zijn controle noodzakelijke gegevens, welke elders (in [vestigingsplaats] en Italië) aanwezig waren, niet opgevraagd, maar heeft steekproeven genomen en vervolgens geëxtrapoleerd. Een betrouwbaarder resultaat was verkregen, indien de looninspecteur zich de gewenste gegevens had laten bezorgen. Dat had ook voor de hand gelegen bij een internationaal opererende onderneming met de moedervennootschap elders in de Europese Unie. Nu dat niet is gebeurd, voldoet het onderzoek niet aan de daaraan te stellen zorgvuldigheidseisen en had verweerder niet op basis van dat gebrekkig onderzoek de thans bestreden besluiten mogen nemen.
Daarmee liggen die besluiten voor vernietiging gereed en komt de rechtbank niet toe aan een bespreking van de overige grieven.".
Appellant kan zich met het oordeel van de rechtbank - kort samengevat hierop neerkomend dat het onderzoek van de looninspecteur onvoldoende zorgvuldig is geweest - niet verenigen en wil hierbij met name benadrukken dat het oordeel van de looninspecteur inzake een goed verzorgd grootboek- en loonadministratie geen betrekking heeft op onder meer de ritstaten, de tachograafschijven en de rittenadministratie c.q. de door gedaagde berekende tourgelden, welke bescheiden grotendeels in Italië waren gearchiveerd en onontbeerlijk zijn om een eventuele bovenmatigheid van deze tourgelden te kunnen beoordelen. Over de vervolgens gehanteerde onderzoeksmethode is overeenstemming bereikt met de voormalige adviseur van gedaagde. Evenwel bij deze steekproeven bleken de door de werkgever aangeleverde stukken en bescheiden (ritstaten en tachograafschijven) niet compleet aangeleverd te zijn. Gelet op de afspraken met gedaagde ten tijde van het onderzoek en gelet op de wijze van administreren is appellant van oordeel dat het onderzoek wel zorgvuldig is geweest en dat eventuele afwijkingen voor risico van gedaagde dienen te komen. Appellant heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te vernietigen en de zaak overeenkomstig artikel 26, eerste lid, onder b van de Beroepswet naar de rechtbank terug te wijzen.
De Raad overweegt dienaangaande het volgende.
De Raad stelt voorop dat de hoofdregel van artikel 4 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (CSV) luidt dat al hetgeen uit dienstbetrekking wordt genoten loon vormt voor de premieheffing voor de sociale werknemersverzekeringen.
Een uitzondering hierop wordt onder meer gemaakt in artikel 6, eerste lid, onder k, van de CSV, waarin is bepaald dat niet tot het loon behoren vergoedingen voor zover zij geacht kunnen worden te strekken tot bestrijding van kosten.
Gegeven het uitzonderingskarakter van deze bepaling op de hoofdregel ligt het, gelet ook op de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad en van deze Raad, op de weg van degene die een beroep doet op deze uitzonderingsbepaling, om de feiten en omstandigheden aannemelijk te maken dat aan voornoemd criterium wordt voldaan.
In tegenstelling tot het oordeel van de rechtbank, is de Raad derhalve van mening dat het niet aan appellant is om door middel van het opvragen van noodzakelijke gegevens inzichtelijk te maken dat deze uitzondering zich hier niet voordoet.
De Raad kan dan ook, mede gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, geen goede grond vinden voor het oordeel dat appellant bij het desondanks vergaren van gegevens ten behoeve van de onderhavige besluitvorming niet de vereiste zorgvuldigheid zou hebben betracht.
Op grond van het vorenoverwogene dient naar het oordeel van de Raad het hoger beroep van appellant te slagen en kan de aangevallen uitspraak niet in stand worden gelaten.
De Raad stelt daarbij vast dat de rechtbank in het kader van het beroep van gedaagde tegen het bestreden besluit de aan gedaagde opgelegde correcties in verband met bovenmatig verstrekte onkostenvergoedingen inhoudelijk had moeten beoordelen. Omdat de rechtbank zulks heeft verzuimd, acht de Raad termen aanwezig het geding met toepassing van
artikel 26, eerste lid, aanhef en onder b, van de Beroepswet terug te wijzen naar de rechtbank.
Met betrekking tot de proceskosten overweegt de Raad het volgende. Nu de rechtbank zich over de inhoudelijke aspecten van het onderhavige geval nog dient uit te spreken, ziet de Raad aanleiding appellant op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voorwaardelijk - voor het geval het bestreden besluit niet in stand kan blijven - te veroordelen in de proceskosten van gedaagde in hoger beroep. De proceskosten in hoger beroep worden begroot op € 644,00 voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Wijst de zaak terug naar de rechtbank Roermond;
Veroordeelt appellant voorwaardelijk in de proceskosten van gedaagde in hoger beroep tot een bedrag € 644,00.
Aldus gegeven door mr. B.J. van der Net als voorzitter en mr. G. van der Wiel en mr. A.B.J. van der Ham als leden, in tegenwoordigheid van S. van der Zee als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2003.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) S. van der Zee.