ECLI:NL:CRVB:2003:AH8706
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.M. van der Kade
- T.L. de Vries
- H.J. Simon
- Rechtspraak.nl
Discriminatie van vrouwen in het recht op bevallingsuitkering en anticumulatiebepaling
In deze zaak gaat het om de vraag of de anticumulatiebepaling in de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) een ongunstige behandeling van vrouwen ten opzichte van mannen met zich meebrengt. Appellante, die verzekerd was op grond van de WAZ en de Ziektewet (ZW), had een aanvraag ingediend voor een bevallingsuitkering. Gedaagde, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), weigerde de uitkering omdat appellante ook recht had op een hogere uitkering op basis van de ZW. Appellante stelde dat deze regeling vrouwen nadelig behandelde en dat dit in strijd was met internationale verdragen die discriminatie van vrouwen verbieden.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het recht op uitkering in verband met bevalling, zoals neergelegd in artikel 22 WAZ, een voordeel biedt dat specifiek voor vrouwen is bedoeld. De Raad concludeerde dat de anticumulatiebepaling in artikel 59 WAZ geen ongunstige behandeling van vrouwen ten opzichte van mannen met zich meebrengt. De Raad verwees naar eerdere uitspraken en internationale verdragen, maar oordeelde dat de regeling geen onvoldoende inkomensvoorziening bood aan zwangere vrouwen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellante af.
De uitspraak benadrukt de noodzaak om de wetgeving te interpreteren in het licht van de doelstellingen van de WAZ en de bescherming van vrouwen in het arbeidsproces. De Raad concludeerde dat de anticumulatiebepaling past binnen het systeem van de WAZ, waarin alleen een voorziening wordt geboden in aansluiting op uitkeringen ingevolge de werknemersverzekeringen. De uitspraak is van belang voor de rechtspositie van vrouwen die bevallingsuitkeringen aanvragen en de toepassing van anticumulatiebepalingen in sociale zekerheidswetten.