"Zowel u als de stichting hebben aangegeven dat als u had gewild dan had u uw werk als basketballer in dienst van de stichting voort kunnen zetten. U heeft echter besloten om dit niet te doen onder meer omdat u het werk niet langer passend vindt. Volgens de WW is passende arbeid alle arbeid die voor de krachten en bekwaamheden van de werknemer is berekend, tenzij aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van hem kan worden gevergd.
In bezwaar heeft u aangegeven dat u problemen van lichamelijke aard heeft waardoor het werk als basketballer niet langer passend is. U bent het afgelopen seizoen twee keer geblesseerd geweest en u heeft klachten vanwege slijtage aan de knie. Wij zijn echter tot de slotsom gekomen dat u op het moment dat u werkloos werd geen beperkingen kende die het voor u onmogelijk maakten om uw werk als basketballer te continueren. Tot deze conclusie zijn wij gekomen omdat u op dat moment niet geblesseerd of anderszins arbeidsongeschikt was. Ook is ons niet gebleken dat u in de loop van het (afgelopen) seizoen in verband met uw lichamelijke klachten en/of blessures van de behandelend sector het advies heeft gekregen om te stoppen met basketballen en geen nieuwe verbintenis met de stichting of een andere club aan te gaan. Ook het gegeven dat de stichting bereid was uw contract te verlengen duidt erop dat uw werkgever niet van mening was dat u beperkingen heeft van lichamelijke of geestelijke aard, waardoor het voor u onmogelijk zou zijn om nog een seizoen als basketballer op eredivisieniveau te kunnen blijven functioneren.
Ook uw stelling dat het werk van een basketballer niet aansluit bij uw academische opleiding en daarom niet meer passend is treft geen doel. Weliswaar is in het Besluit passende arbeid schoolverlaters en academici bepaald dat voor een academicus, vanaf de aanvang van zijn werkloosheid arbeid waarvoor een wetenschappelijk of hoger beroepsonderwijs is vereist, als passende arbeid wordt beschouwd. Echter, u bent werkloos geworden vanuit uw werk als basketballer. Op dat moment was dat passende arbeid. Immers, bij aanvang van uw werkloosheid was u nog niet afgestudeerd.
Het is te begrijpen dat u gelet op uw leeftijd ervoor kiest uw carrière als topsporter af te sluiten om vervolgens een baan in het bedrijfsleven te vinden en dat uw persoonlijke voorkeur uitgaat naar een baan die bij uw academische opleiding past. Echter, vanuit de WW gezien kon van u redelijkerwijs worden gevergd dat u uw werk als basketballer voortzet en dus uw contract met de stichting verlengt. Temeer, omdat het passend werk was en u zich op dat moment nog niet had verzekerd van een baan naar uw wens, en dus werkloosheid was te voorzien.
Uw besluit om met basketballen te stoppen en dus van contractverlenging af te zien houdt verband met enige redelijke grond, welke voornamelijk is gelegen in een begrijpelijke realistische voorkeur van de werknemer. Vanuit de WW gezien waren er geen zodanige bezwaren in de werk- en of privé-sfeer dat van u niet kon worden gevergd dat u uw contract verlengt. Daarbij is ons niet gebleken dat u tijdens het dienstverband activiteiten heeft ontplooid om de gevolgen van uw persoonlijke voorkeur - werkloosheid per 3 mei 1999 - te voorkomen. Zo had u bijvoorbeeld uw situatie onder de aandacht van uw werkgever kunnen brengen en hem in verband hiermee kunnen vragen of hij instemt met een contract dat wordt ontbonden zodra u een geschikte baan heeft gevonden.
Wij vinden dat van u mocht worden gevergd dat u passend werk behoudt en u uw werk als beroepsbasketballer eerst beëindigt als u ander werk heeft gevonden. Door op deze wijze te handelen heeft u om uw moverende redenen het werkloosheidsrisico laten prevaleren boven de zekerheid van uw werk. U heeft dus zelf het werkloosheidsrisico gecreëerd.
Op grond van het vorenstaande moet dan ook worden geconcludeerd dat u heeft nagelaten passende arbeid te behouden, dat u daardoor met ingang van 3 mei 1999 werkloos bent geworden in de zin van de WW en dat uw werkloosheid u is te verwijten.
Ingevolge artikel 27, lid 1, WW dient, indien u zich niet heeft gehouden aan de verplichting te voorkomen dat u verwijtbaar werkloos is of blijft doordat u door eigen toedoen geen passende arbeid behoudt, een maatregel te worden opgelegd. Deze maatregel houdt in dat de uitkering blijvend geheel wordt geweigerd, tenzij er sprake is van zodanige zware omstandigheden dat moet worden gesteld dat de werkloosheid niet in overwegende mate aan u kan worden verweten. In het laatste geval wordt de uitkering geweigerd over een periode van 26 weken gedeeltelijk door het uitkeringspercentage te verlagen van 70 naar 35. Indien er sprake is van een dringende reden kan besloten worden van het opleggen van een maatregel af te zien. Ons is niet gebleken dat er in uw situatie sprake is van verzachtende omstandigheden die het opleggen van een lichtere maatregel rechtvaardigen.".