het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, appellant,
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft op bij beroepschrift aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Breda op 17 juli 2001 tussen partijen gewezen uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde heeft mr. J.L. van Os, advocaat te Tilburg, een verweerschrift ingediend, met als bijlage een brief van gedaagde van 10 oktober 2001.
Desgevraagd heeft appellant bij brief van 11 december 2002 nog een aantal stukken ingezonden. Voorts heeft appellant de Raad nog een tweetal faxberichten toegestuurd.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 21 januari 2003, waar appellant zich heeft doen vertegenwoordigen door A.G.F. Bouwmans, werkzaam bij de gemeente Tilburg. Gedaagde is daar in persoon is verschenen, bijgestaan door haar raadsman mr. J.L. van Os, voornoemd.
Bij primair besluit van 2 maart 2000 heeft appellant (onder meer) geweigerd gedaagde in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) een tegemoetkoming te verstrekken in de aanpassingskosten van een eigen auto. Bij besluit van gelijke datum heeft appellant de eerder aan gedaagde toegekende vervoersvoorziening in de vorm van een tegemoetkoming in de gebruikskosten van de eigen aangepaste auto met ingang van 1 april 2000 beeïndigd. Het tegen die besluiten ingediende bezwaar is door appellant bij het bestreden besluit van 17 augustus 2000 ongegrond verklaard. Aan dat bestreden besluit ligt het standpunt ten grondslag dat gedaagde gebruik kan maken van het systeem van collectief aanvullend vervoer, in casu in de vorm van een rolstoeldeeltaxi (met als voorwaarde dat zij met gestrekte benen vervoerd kan worden) en dat in de op de Wvg gebaseerde Verordeningen voorzieningen gehandicapten Tilburg het primaat is gelegd bij het systeem van collectief vervoer.
De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daartoe heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen:
"Niet in geschil is dat eiseres in een (rolstoel)deeltaxi met gestrekte benen kan worden vervoerd. Eiseres heeft in bezwaar en in beroep aangevoerd dat de deeltaxi desalniettemin niet geschikt is nu zij gebruik moet maken van een damesurinaal en lijdt aan warmte-intolerantie, zodat getint glas en (rol)gordijnen belangrijk zijn. Naar aanleiding van hetgeen aldus namens eiseres naar voren is gebracht, heeft verweerder een aanvullend advies gevraagd aan ZVN. De ZVN-arts heeft na telefonisch contact met eiseres en het inwinnen van schriftelijke inlichtingen bij de behandelend reumatoloog gesteld dat de warmte-intolerantie geen belemmering is om gebruik te maken van de deeltaxi. Het gebruik van een damesurinaal is dat evenmin. Eiseres moet in staat zijn binnen de regio de sociale contacten te kunnen onderhouden zonder onderweg te moeten stoppen voor toiletgebruik. De ZVN-arts stelt dat hij niet kan beoordelen of op de plaats van bestemming een ruimte ontbreekt om in afzondering gebruik te kunnen maken van een damesurinaal. Met familie en kennissen kunnen hierover in principe afspraken worden gemaakt en in openbare gebouwen waar een invalidentoilet beschikbaar is, is dit evenmin een probleem. Tijdens het winkelen in een winkelcentrum waar geen aangepast toilet voorhanden is, kan zich echter een probleem voordoen.
De rechtbank is van oordeel dat aan het bestreden besluit, dat op dit advies van ZVN is gebaseerd, een ontoereikend onderzoek en tevens een ontoereikende motivering ten grondslag ligt.
Vast staat dat het aanvullend ZVN-advies van 16 juli 2000 tot stand is gekomen zonder dat de adviserend arts eiseres heeft gezien of onderzocht. Dit klemt te meer nu uit het advies niet blijkt dat de adviserend arts zich er rekenschap van heeft gegeven dat eiseres is aangewezen op een elektrische rolstoel, waarin zij met gestrekte benen dient te zitten. Een en ander betekent dat deze rolstoel aanzienlijk meer plaats inneemt dan een gemiddelde rolstoel. Uit dit advies blijkt niet dat de adviserend arts dit heeft onderkend waar hij adviseert dat met familie en kennissen afspraken gemaakt kunnen worden over het gebruik van een damesurinaal en in openbare gebouwen in het algemeen invalidentoiletten beschikbaar zijn. Uit het advies van 28 februari 2000 blijkt evenmin dat aandacht aan dit probleem is besteed.
Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder dan ook niet zonder nader onderzoek kunnen uitgaan van de juistheid van hetgeen in het advies van 16 juli 2000 is opgemerkt omtrent de mogelijkheden om van een damesurinaal gebruik te maken. Ter zitting heeft eiseres - onweersproken - aangevoerd dat een invalidentoilet te klein is en zij in de woning van familie of vrienden in geen geval gebruik kan maken van een toilet. Zij gebruikt de auto bij het afleggen van bezoeken dan ook tevens als toilet.
Het bestreden besluit is derhalve gebaseerd op een advies waaruit onvoldoende blijkt dat de specifieke omstandigheden van eiseres zijn onderzocht. In het bestreden besluit is evenmin anderszins aangegeven op welke grond verweerder meent dat bij gebruik van de deeltaxi - die eiseres niet tevens als toiletruimte zal kunnen gebruiken- niet voor een sociaal isolement behoeft te worden gevreesd. Verweerder heeft niet gemotiveerd op welke grond hij van mening is dat praktische problemen bij het gebruik van een damesurinaal niet in de weg staan aan het onderhouden van sociale contacten binnen het naaste woon - en leefmilieu indien daarvoor gebruik moet worden gemaakt van de deeltaxi.".
Appellant kan zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank. Blijkens het aanvullend beroepschrift respectievelijk de ter zitting van de Raad overgelegde pleitnota is daartoe onder meer het volgende aangevoerd:
"Volgens vaste jurisprudentie moet de gemeente zodanige vervoersvoorzieningen aanbieden dat de gehandicapte - van wie in redelijkheid kan worden gevergd dat hij keuzes maakt - daardoor tenminste in staat gesteld wordt om in zijn directe woonomgeving in aanvaardbare mate sociale contacten te onderhouden, en deel te nemen aan het leven van alledag.".
"De rechtbank te Breda vindt dat de ZVN-arts bij de totstandkoming van het aanvullend advies van 16 juli 2000 in het kader van de bezwaarschriftenprocedure ten onrechte appellante (lees: gedaagde) niet heeft gezien of onderzocht. De rechtbank gaat er evenwel aan voorbij dat appellante (lees: gedaagde) een half jaar eerder, op 26 januari 2000 op het spreekuur is geweest bij dezelfde ZVN-arts, zie blz 4 onder "probleemanalyse" van het advies. De rechtbank haalt de praktische problemen aan die de deeltaxi met zich zouden brengen. Naar onze mening zijn die problemen er niet. De openbare invalidentoiletten zijn qua afmetingen voldoende ruim om hiervan gebruik te maken. Uit eigen waarneming is gebleken dat b.v. de invaliden-toiletten in de Stadskantoren 1, 2 en 3 en van de Openbare Bibliotheek in Tilburg voldoende ruimte bieden.
De VNG bevestigt dat appellante (lees: gedaagde) gebruik kan maken van de openbare toiletten, die moeten volgens het Bouwbesluit aan bepaalde afmetingen voldoen.
Er mag toch in alle redelijkheid van kennissen en familie van appellante (lees: gedaagde) worden verwacht dat wanneer appellante (lees: gedaagde) hier een bezoek brengt, zij zonodig een oplossing hebben voor naar het toilet gaan.
Het kan toch niet zo zijn dat de gemeente hiernaar een onderzoek moet instellen, zoals de rechtbank overweegt. Overigens is appellante (lees: gedaagde) niet incontinent.
Ook is de medisch adviseur voldoende ingegaan op de (pijn)klachten van appellante (lees: gedaagde) ten gevolge van van temperatuurwisseling.
Wanneer hierom wordt gevraagd kan Personenvervoer Z-Nederland zorgen voor een taxi met airco zodat tijdens het vervoer altijd sprake is van een egale temperatuur.
Geen punt van discussie is dat medisch gezien het verantwoord is om gebruik te maken van de deeltaxi. Een vrij ter beschikking staande auto heeft natuurlijk zijn voordelen boven de deeltaxi maar nu appellante (lees: gedaagde) een beroep doet op de Wvg heeft de gemeente aan haar zorgplicht voldaan door haar de rolstoel-deeltaxi aan te bieden. Deze voorziening is adequaat te achten en goedkoper dan de door appellante (lees: gedaagde) gevraagde aanpassingen van de auto.".
Van de zijde van gedaagde is in hoger beroep eveneens een pleitnota overgelegd. De inhoud daarvan luidt als volgt:
"In het hoger beroepschrift wordt gesteld dat de ZVN-arts bekend was met het feit dat verweerster is aangewezen op een rolstoel waarin ze met gestrekte benen vervoerd moet worden. Ten onrechte is echter buiten beschouwing gebleven dat hier sprake is van een elektrische rolstoel die veel meer ruimte in beslag neemt dan een gemiddelde rolstoel. De rechtbank konkludeert dan ook terecht dat in de ZVN-adviezen onvoldoende met deze specifieke omstandigheid rekening is gehouden.
Ook in de nadere bescheiden die ik ontving bij de brief van uw Raad van 9 januari 2003 wordt als uitgangspunt genomen een rolstoel, zonder dat daarbij is aangegeven dat het gaat om een elektrische rolstoel. De mededeling van de VNG dat verweerster gebruik kan maken van openbare toiletten voldoet derhalve evenmin aan de eis van een zorgvuldig advies.
Bovendien merk ik op dat verweerster in praktijk heeft gemerkt dat zij met haar elektrische rolstoel geen gebruik kan maken van openbare invalidentoiletten daar zij hier met haar rolstoel niet in kan.
Gebruik maken van het toilet in de woning van vrienden en familie is om praktische redenen evenmin mogelijk. Het toilet is te klein. Bovendien is het in afzondering gebruiken van een damesurinaal in een woning evenmin mogelijk. In de meeste woningen kan verweerster amper binnen met haar rolstoel, laat staan dat zij, op een diskrete wijze, het urinaal zou kunnen gebruiken.
De voorstelling die appellante zich hierbij maakt is niet begrijpelijk.
Ten onrechte stelt appellante in het hoger beroepschrift dat er geen verschil van mening bestaat over het feit dat verweerster in staat is om van een rolstoel-deeltaxi gebruik te maken, ondanks dat haar benen gestrekt zijn.
Gebruik van de deeltaxi is immers mede onmogelijk omdat er bij verweerster sprake is van een dusdanige warmte-intolerantie dat getint glas en rolgordijnen in de auto noodzakelijk zijn. Deze voorzieningen ontbreken in een taxi.
Ik verwijs dienaangaande kortheidshalve naar de brieven van reumatoloog Van 't Pad Bosch. In de brief van 9 januari 2003 geeft appellante aan dat het in beginsel mogelijk is gebruik te maken van een taxi met airco. De informatie die ik daaromtrent heb ontvangen spreekt dat tegen. Een airco-installatie bevindt zich alleen in gewone taxi's, niet in rolstoeltaxi's. Bovendien is het zeer de vraag of een airco voldoende soelaas biedt. Reumatoloog Van 't Pad Bosch geeft daarover in zijn brief van 5 juli 2000 geen zekerheid; hij heeft daarmee geen ervaring. Niet begrijpelijk is het standpunt van appellante dat het noodzakelijk gebruik van een damesurinaal geen vervoersprobleem in de zin van de WVG met zich kan brengen. In de WVG en de Verordening gaat het immers om de vraag of betrokkene dusdanige beperkingen heeft als gevolg van ziekte of gebrek dat het niet mogelijk is van het openbaar vervoer, resp. de deeltaxi, gebruik te maken. Deze beperking is hier aan de orde, zodat we wel degelijk met een "WVG-probleem" te maken hebben.".
Gelet op de stellingen van partijen spitst het geschil zich in hoger beroep toe op de vraag of het gebruik van de rolstoeldeeltaxi voor gedaagde een adequate vervoersvoorziening is.
De Raad kan zich, alles in aanmerking genomen, verenigen met de strekking van hetgeen namens appellant daarover in hoger beroep is aangevoerd. Hij heeft naar aanleiding van hetgeen namens gedaagde bij verweer in hoger beroep naar voren is gebracht nog het volgende overwogen.
De Raad is van oordeel dat gelet op de beschikbare medische gegevens genoegzaam aannemelijk is geworden dat gedaagde met gestrekte benen in een rolstoeldeeltaxi vervoerd kan worden. Weliswaar is de neuroloog Van 't Pad Bosch van mening dat een aangepaste auto absoluut belangrijk is en dat getint glas en rolgordijnen eveneens belangrijk zijn, doch de Raad kent, althans wat die aspecten betreft, aan de bevindingen van de ZVN-artsen, zoals neergelegd in de ZVN-rapporten van 28 februari 2000 en 16 juli 2000, meer gewicht toe dan aan de mening van de behandelend reumatoloog.
Aan de grief van gedaagde dat in de ZVN-rapporten niet valt te lezen dat zij zich in een elektrische rolstoel verplaatst, kan de Raad niet de door gedaagde gewenste betekenis toekennen. De Raad is van oordeel dat uit de gedingstukken, met name de rapportage selectie auto-aanpassing van B. Brummelman, adviseur voorzieningen, voldoende duidelijk is geworden dat de betreffende ZVN-artsen bekend waren met het feit dat gedaagde gebruik maakt van een elektrische rolstoel. Bovendien is niet betwist dat gedaagde op het spreekuur van de de ZVN-arts J. de Bekker op 26 januari 2000 in haar elektrische rolstoel is verschenen.
Dat gedaagde gebruik maakt van een damesurinaal acht de Raad geen doorslaggevend argument om niet van de rolstoeltaxi gebruik te maken. De Raad heeft hierbij in aanmerking genomen dat het in het kader van de Wvg bij (rolstoel)deeltaxivervoer veelal om relatief korte ritten gaat en dat gedaagde niet incontinent is. Dat appellant ook een onderzoek moet doen naar, dan wel een oplossing moet vinden voor de toegankelijkheid van het toilet bij een bezoek aan familie of kennissen, kan de Raad in het kader van de op grond van de Wvg op appellant rustende zorgplicht ten aanzien van het bieden van adequate vervoersvoorziening(en) niet onderschrijven.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep doel treft, zodat moet worden beslist als in rubriek III weergegeven.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidend beroep alsnog ongegrond.
Aldus gegeven door mr. M.I. 't Hooft als voorzitter en mr. R.M. van Male en mr. G.M.T. Berkel-Kikkert als leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W.F. Menkveld-Botenga als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2003.
(get.) E.W.F. Menkveld-Botenga.