ECLI:NL:CRVB:2003:AF7402

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 januari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/6132 NABW + 00/6143 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijzondere bijstand voor premieverhogingen ziekenfondsverzekering

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin zijn aanvragen voor bijzondere bijstand ter dekking van de premieverhogingen van zijn ziekenfondsverzekering zijn afgewezen. Appellant had in 1999 en 2000 aanvragen ingediend voor bijzondere bijstand vanwege de stijgende kosten van zijn ziekenfondsverzekering. De gemeente Amsterdam, als gedaagde, had deze aanvragen afgewezen, en de rechtbank had deze afwijzingen in een eerdere uitspraak bevestigd.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de kosten van de premieverhogingen zowel betrekking hebben op de verplichte ziekenfondsverzekering als op een aanvullende ziektekostenverzekering. De Raad oordeelt dat de kosten van de nominale premie van de verplichte verzekering weliswaar noodzakelijke kosten zijn, maar dat deze niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden zoals bedoeld in de Algemene bijstandswet (Abw).

De Raad bevestigt het standpunt van de gemeente dat voor de kosten in geding geen bijzondere bijstand kan worden verleend. De Raad komt tot de conclusie dat de aanvragen van appellant terecht zijn afgewezen op basis van artikel 39, eerste lid (oud), van de Abw. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan op 7 januari 2003, en de Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam bevestigd, waarmee de afwijzing van de aanvragen voor bijzondere bijstand in stand blijft.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
00/6132 NABW
00/6143 NABW
U I T S P R A A K
in de gedingen tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Appellant heeft op bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Amsterdam op 14 november 2000 tussen partijen gewezen uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. Appelant heeft hierop gereageerd bij brief van 2 februari 2001.
De gedingen zijn gevoegd behandeld ter zitting van 26 november 2002, waar appellant in persoon is verschenen, en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. J.A. Hakstege, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
II. MOTIVERING
Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Appellant heeft op 28 januari 1999 en op 24 januari 2000 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand ter voorziening in de kosten van de premieverhoging van zijn ziekenfondsverzekering voor respectievelijk het jaar 1999 van f 14,50 per maand en voor het jaar 2000 van f 17,90 per maand. Deze aanvragen zijn bij besluiten van 14 mei 1999 en 7 februari 2000 afgewezen.
Gedaagde heeft bij besluiten van 2 juli 1999 en 7 april 2000 de bezwaren van appellant tegen de besluiten van respectievelijk 14 mei 1999 en 7 februari 2000 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft de door appellant tegen de besluiten van 2 juli 1999 en 7 april 2000 ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
In hoger beroep is de aangevallen uitspraak gemotiveerd bestreden.
De Raad overweegt het volgende.
Ingevolge artikel 39, eerste lid (oud), van de Algemene bijstandswet (Abw) heeft de alleenstaande of het gezin, onverminderd hoofdstuk II, recht op bijzondere bijstand voorzover deze niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm bedoeld in afdeling 1, paragraaf 2 en 3, en de aanwezige draagkracht.
De Raad stelt allereerst op grond van de gedingstukken vast dat de kosten van de premieverhogingen voor de jaren 1999 en 2000 zowel betrekking hebben op de nominale premie ingevolge de verplichte ziekenfondsverzekering als op een vrijwillig afgesloten (aanvullende) ziektekostenverzekering, het zogenaamde Extra Pakket van ZAO Zorgverzekeringen.
De Raad is met de rechtbank en gedaagde van oordeel dat de nominale premie ingevolge de verplichte ziekenfondsverzekering weliswaar noodzakelijke kosten van het bestaan zijn, maar dat deze kosten niet voortvloeien uit bijzondere (individuele) omstandigheden als bedoeld in artikel 39, eerste lid (oud), van de Abw.
Voorzover de premieverhoging betrekking heeft op de aanvullende ziektekosten-verzekering is de Raad van oordeel dat van deze vrijwillig te maken kosten niet kan worden gezegd dat deze kosten noodzakelijke kosten van het bestaan zijn in de zin van artikel 39, eerste lid (oud), van de Abw.
De Raad merkt nog op dat kosten met betrekking tot vrijwillige premiebetaling in het kader van een publiekrechtelijke verzekering op grond van het door de rechtbank in haar uitspraak genoemde artikel 16, onder d, van de Abw, niet tot de noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen worden gerekend. Tot 2 februari 2000 was in artikel 33 van de Ziekenfondswet de bevoegdheid van ziekenfondsen geregeld om aanvullende verzekeringen te sluiten die recht geven op aanvullende verstrekkingen. Dit artikel is echter met ingang van laatstgenoemde datum komen te vervallen, met als gevolg dat met betrekking tot het Extra Pakket van ZAO Zorgverzekeringen niet (meer) van een publiekrechtelijke verzekering in de zin van artikel 16, onder d, van de Abw kan worden gesproken.
Gezien het vorenstaande onderschrijft de Raad het standpunt van gedaagde dat voor de in geding zijnde kosten geen bijzondere bijstand kan worden verleend. De daarop betrekking hebbende aanvragen van appellant zijn terecht met toepassing van artikel 39, eerste lid (oud), van de Abw afgewezen.
Hetgeen appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen leiden.
Met inachtneming van het vorenstaande komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad ten slotte geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van de Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van mr. P.E. Broekman als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2003.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) P.E. Broekman.
FB/10/12