ECLI:NL:CRVB:2003:AF7305

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/4695 WVG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van woonvoorziening op basis van de Wet voorzieningen gehandicapten

In deze zaak gaat het om de weigering van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond om appellante een woonvoorziening te verstrekken in de vorm van een elektrische garagedeuropener. Appellante, geboren op 24 februari 1937, heeft locomotore beperkingen door een aandoening van de wervelkolom en verzocht om vervanging van haar garagedeuropener, die in 1991 was verstrekt op basis van de Regeling geldelijke steun huisvesting gehandicapten (RGSHG). Gedaagde heeft deze aanvraag geweigerd, stellende dat het beleid geen ruimte biedt voor de verstrekking van een elektrische garagedeuropener, tenzij aan de belanghebbende ook een elektrisch verplaatsingsmiddel is verstrekt. De rechtbank Roermond verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 19 februari 2003, waarbij appellante niet aanwezig was. Gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. E.H.M.G. Duysters. De Raad oordeelde dat de weigering van de woonvoorziening terecht was, omdat appellante niet voldeed aan de voorwaarden die in het beleid waren vastgesteld. De Raad verwees naar de relevante artikelen van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) en concludeerde dat de aangevraagde voorziening niet als woonvoorziening kon worden aangemerkt, omdat er geen medische noodzaak was voor de elektrische garagedeuropener. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling.

De Raad benadrukte dat de medische beperkingen van appellante door gedaagde waren onderkend, maar dat deze niet van dien aard waren dat zij niet gebruik kon maken van collectief vervoer. De Raad concludeerde dat de aangevraagde voorziening terecht was geweigerd en dat het hoger beroep geen doel trof.

Uitspraak

01/4695 WVG
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij het bestreden besluit van 22 december 2000 heeft gedaagde zijn bij besluit van 13 september 2000 aan appellante bekend gemaakte weigering om haar op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) een woonvoorziening te verstrekken in de vorm van een elektrische garagedeuropener, gehandhaafd.
De rechtbank Roermond heeft bij uitspraak van 12 juli 2001 het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard.
Appellante is op bij beroepschrift aangevoerde gronden van die uitspraak in hoger beroep gekomen.
Gedaagde heeft een verweerschrift, alsmede nadere stukken, ingezonden. Tevens zijn bij brief van 22 november 2002 inlichtingen verstrekt.
Appellante heeft bij brief van 2 december 2002 een reactie ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 19 februari 2003. Appellante is daar niet verschenen. Gedaagde heeft zich daar laten vertegenwoordigen door mr. E.H.M.G. Duysters, werkzaam in dienst van de gemeente Roermond.
II. MOTIVERING
De Raad verwijst voor een weergave van relevante feiten en omstandigheden naar de aangevallen uitspraak. Hij maakt deze tot de zijne.
Appellante, geboren op 24 februari 1937, ondervindt ten gevolge van een aandoening van de wervelkolom, locomotore beperkingen. In 1991 heeft gedaagde haar op grond van de Regeling geldelijke steun huisvesting gehandicapten (RGSHG) een financiële tegemoetkoming toegekend voor de aanschaf van een elektrische garagedeuropener. Omdat deze ernstige gebreken was gaan vertonen heeft appellante op 30 maart 2002 verzocht om vervanging van deze voorziening op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wvg.
Gedaagde heeft haar die voorziening geweigerd. Hij stelt zich blijkens het bestreden besluit - kort gezegd - op het standpunt dat haar aanvraag niet kan worden ingewilligd omdat het door gedaagde vastgestelde beleid daarvoor geen ruimte biedt. Dit beleid komt er op neer dat een elektrische garagedeuropener alleen wordt verstrekt wanneer aan de betrokken belanghebbende een elektrisch verplaatsingsmiddel (scootmobiel) is verstrekt, deze in de garage moet worden gestald en de elektrische garagedeuropener op medisch/ergonomische gronden noodzakelijk is om de garagedeur te kunnen openen. Appellante voldoet daaraan niet omdat aan haar geen elektrisch verplaatsingsmiddel is verstrekt. Voorts is aangegeven dat de garage gebruikt wordt om de auto te stallen. Te dien aanzien is opgemerkt dat uit het advies van ZVN Advies n.v. (ZVN) blijkt dat appellante op medische gronden niet is aangewezen op individueel vervoer per (eigen) auto, maar dat zij in staat geacht wordt gebruik te maken van het systeem van collectief vervoer (regionet), waarbij deze vorm van vervoer de goedkoopste adequate voorziening wordt gevonden. Aangezien er geen medische noodzaak bestaat voor vervoer per (eigen) auto, bestaat er volgens gedaagde ook geen noodzaak voor een voorziening die daarmee verband houdt.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe, voor zover in hoger beroep nog van belang, overwogen dat het ter zake van het verstrekken van elektrische garagedeuropeners door gedaagde gevoerde beleid niet onaanvaardbaar wordt geacht en dat het bestreden besluit daarmee overeenstemt. Voorts heeft de rechtbank - kort gezegd - overwogen dat uit het bepaalde bij en krachtens de Wvg niet volgt dat gedaagde gehouden is om het onder de RGSHG gevoerde beleid onder de Wvg te continueren. Tenslotte heeft zij in haar overwegingen betrokken dat de medische beperkingen van appellante door gedaagde genoegzaam zijn onderkend, maar dat deze niet van dien aard zijn dat zij geen gebruik zou kunnen maken van het systeem van collectief vervoer.
Appellante heeft in hoger beroep gepersisteerd bij haar standpunt, erop neerkomende dat de in 1991 verstrekte deuropener toen noodzakelijk was en dat daarin nadien geen verandering is gekomen;
- zij nog altijd sociaal en cultureel zeer actief is en daarom aangewezen is op vervoer per auto;
- vervoer per regionet onnodig belasten en kostenverhogend is;
-ZVN geadviseerd heeft dat vervanging van de elektrische deuropener de goedkoopste adequate voorziening is;
-ten gevolge van een wijziging van de gemeentelijke Verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Roermond 1999 (de Verordening) per 1 januari 2001 een vergoeding mogelijk is van 50% van de kosten van onderhoud en reparatie van onder vigeur van de RGSHG verstrekte voorzieningen. Aangezien niet de gehele installatie vervangen moet worden, maar slechts de elektrische motor, is appellante van mening dat zij aan de gewijzigde Verordening rechten kan ontlenen.
Gedaagde heeft in hoger beroep gepersisteerd bij zijn in het bestreden besluit neergelegde standpunt. Hij heeft daaraan toegevoegd dat aan de gewijzigde Verordening geen aanspraak kan worden ontleend aangezien uit de beoordeling door ZVN volgt dat het in casu niet gaat om reparatie of onderhoud van een onder de RGSHG verstrekte voorziening, maar om vervanging.
De Raad dient in dit geding de vraag te beantwoorden of terecht geweigerd is de aan appellante onder vigeur van de RGSHG verstrekte elektrische garagedeuropener op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wvg te vervangen.
Hij beantwoordt deze vraag als volgt.
Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c ten eerste, van de Wvg, voor zover hier van belang, definieert woonvoorziening als elke voorziening die verband houdt met een maatregel die gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen die een gehandicapte bij het normale gebruik van zijn woonruimte ondervindt, met dien verstande dat bij ingrepen van bouwkundige of woontechnische aard in of aan de woonruimte slechts dan een voorziening als woonvoorziening wordt aangemerkt, indien de voorziening gericht is op het opheffen of verminderen van ergonomische beperkingen.
Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wvg definieert vervoersvoorziening als een voorziening die gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen die een gehandicapte bij het vervoer buitenshuis ondervindt.
Artikel 2, eerste lid, van de Wvg bepaalt, voor zover hier van belang, dat het gemeentebestuur zorg draagt voor de verlening van woon- en vervoersvoorzieningen aan in de gemeente woonachtige gehandicapten en dat het met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wvg daartoe bij verordening regels vaststelt. De raad van de gemeente Roermond heeft hieraan gevolg gegeven door vaststelling van de Verordening.
Artikel 1.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Verordening bepaalt: "Een voorziening kan slechts worden toegekend voor zover (…) deze langdurig noodzakelijk is om diens beperkingen op het gebied van het wonen of zich binnen of buiten de woning verplaatsen op te heffen of te verminderen".
Daarvan uitgaande is de Raad op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting tot de conclusie gekomen dat, daargelaten de vraag of de aangevraagde elektrische garagedeuropener een woonvoorziening of (het sequeel van) een vervoersvoorziening moet worden gevonden, niet is komen vast te staan dat appellante daarop ten tijde in geding op medische gronden langdurig was aangewezen. Hij heeft daarbij in aanmerking genomen dat tussen partijen niet in geschil is dat het gebruik van het collectief vervoer medisch gezien mogelijk was en dat er voor appellante geen medische noodzaak was om zich te vervoeren per individuele personenauto. Voorts heeft de Raad laten wegen dat geenszins is gebleken dat de auto niet gestald kon worden op de oprit bij de woning, dan wel op straat voor de woning.
Met betrekking tot het beroep op de gewijzigde Verordening acht de Raad zich voldoende voorgelicht door de aanvraag van appellante, ertoe strekkende dat de in 1991 aangebrachte deuropener zou worden vervangen in plaats van gerepareerd, en de advisering door ZVN waaruit blijkt dat de motor van de elektrische garagedeuropener defect is. De Raad is van oordeel dat de motor van een elektrische garagedeuropener een zodanig essentieel onderdeel is, dat indien deze moet worden vervangen gezegd moet worden dat geen sprake meer is van onderhoud of reparatie in de zin van de gewijzigde Verordening.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevraagde voorziening terecht is geweigerd, dat het hoger beroep geen doel treft en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. M.I. 't Hooft als voorzitter en mr. R.M. van Male en mr. G.M.T. Berkel-Kikkert als leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W.M. Menkveld-Botenga als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 april 2003.
(get.) M.I. 't Hooft
(get.) E.W.M. Menkveld-Botenga