ECLI:NL:CRVB:2003:AF5683
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- B.J. van der Net
- G. van der Wiel
- A.B.J. van der Ham
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de verzekeringsplicht van appellant in het kader van de Werkloosheidswet en andere sociale verzekeringen
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de verzekeringsplicht van appellant in het kader van de Werkloosheidswet, de Ziektewet en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering. Appellant, die in hoger beroep is gekomen, was van mening dat hij in de periode van 12 januari 1998 tot en met 10 oktober 1998 als zelfstandig ondernemer werkzaam was en derhalve niet onder de verzekeringsplicht viel. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld na eerdere uitspraken van de rechtbank Arnhem en het Uwv. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellant in de genoemde periode niet als zelfstandig ondernemer kon worden beschouwd, maar als een bemiddelde uitzendkracht die voor één opdrachtgever werkte.
De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Appellant had in de periode in geding een langdurige arbeidsrelatie met een detacheringsbedrijf en werkte voornamelijk voor één opdrachtgever. De Raad concludeert dat appellant niet voldeed aan de criteria voor zelfstandig ondernemerschap, aangezien hij niet de kenmerken vertoonde van een ondernemer die risico's neemt en meerdere opdrachten heeft. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de verzekeringsplicht van appellant van 1 september 1998 tot en met 10 oktober 1998 terecht ter discussie staat.
De Raad heeft geen aanleiding gezien om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenveroordeling plaatsvindt. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en de Raad concludeert dat appellant niet als zelfstandig ondernemer kan worden aangemerkt in de relevante periode.