ECLI:NL:CRVB:2003:AF5534

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/6150 NABW-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijstandsverlening en verblijf in ziekenhuis

In deze zaak heeft het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Katwijk hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 22 oktober 2002. De rechtbank had het besluit van 27 december 2001, waarin het bezwaar van gedaagde tegen een eerdere beslissing ongegrond werd verklaard, vernietigd. Gedaagde, die een uitkering ontving op basis van de Algemene bijstandswet (Abw), was opgenomen in een ziekenhuis en de gemeente had haar bijstandsnorm aangepast. De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep heeft op 18 februari 2003 geoordeeld dat de gemeente terecht de bijstandsnorm voor gedaagde had aangepast, omdat zij in een inrichting verbleef. De voorzieningenrechter heeft de werking van de aangevallen uitspraak opgeschort totdat er een beslissing is genomen op het hoger beroep. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak en heeft geen termen gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

02/6150 NABW-VV
U I T S P R A A K
van
DE VOORZIENINGENRECHTER VAN DE CENTRALE RAAD VAN BEROEP
inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet in het geding tussen:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Katwijk, verzoeker,
en
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.
I. INLEIDING
Verzoeker heeft op de in het beroepschrift vervatte gronden hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank 's-Gravenhage op 22 oktober 2002 tussen partijen gewezen uitspraak, reg. nr. 02/577 ABW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
In het beroepschrift heeft verzoeker tevens verzocht om toepassing van het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Mr. J.A.M. Koorn-Harkema, advocaat te Leiden, heeft zich bij brief van 6 januari 2003 gesteld als gemachtigde van gedaagde.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 10 februari 2003, waar verzoeker zich heeft doen vertegenwoordigen door M.J. Dikkers-van Veen, werkzaam bij de gemeente Katwijk, en waar gedaagde en haar gemachtigde niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Ingevolge het bepaalde in artikel 18 en artikel 21 van de Beroepswet in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank als omschreven in artikel 18 van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voorzover deze toetsing meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
Gedaagde heeft een inwonende zoon, geboren in 1980, die vanaf 1 juni 2001 als interieurverzorger werkzaam was tegen een netto-maandloon van f 1.991,03. Zij ontving van verzoeker een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw), berekend naar de norm voor een alleenstaande en een toeslag van 10%. Op 17 juli 2001 is gedaagde voor een darmaandoening opgenomen in het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) te Leiden. Zij verbleef daar negeneneenhalve maand, aansluitend is zij drieëneenhalve maand opgenomen geweest in het Academisch Medisch Centrum te Amsterdam.
Bij besluit van 19 september 2001 heeft verzoeker in verband met het verblijf van gedaagde in het LUMC de norm waarnaar gedaagdes uitkering werd berekend, met ingang van 1 september 2001 met toepassing van artikel 31, eerste lid, aanhef en onder a (oud), van de Abw opnieuw vastgesteld, en de toeslag ingetrokken. Voorts heeft verzoeker ambtshalve bijzondere bijstand aan gedaagde toegekend voor de maandelijkse kosten van huur en energie verbonden aan gedaagdes woning in [woonplaats]. Het bedrag van de maandelijks te vergoeden kosten is met toepassing van artikel 13 van de Abw vastgesteld op f 515,36.
Bij besluit van 27 december 2001 heeft gedaagde het tegen het besluit van 19 september 2001 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met bepalingen omtrent griffierecht en proceskosten - het tegen het besluit van 27 december 2001 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en gedaagde opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van haar uitspraak. Naar het oordeel van de rechtbank lijkt de wetgever met het begrip inrichting vooral instellingen voor ogen te hebben gehad die verpleging of verzorging aanbieden aan personen die voor een langere periode in de betreffende instelling (zullen) verblijven. Naar het oordeel van de rechtbank is een (algemeen) ziekenhuis naar zijn aard, doelstelling en ook feitelijk functioneren er niet op gericht om gedurende een langere periode verpleging of verzorging aan te bieden. Nu gedaagde ter behandeling van een darmaandoening is opgenomen in het ziekenhuis, kan haar verblijf in het ziekenhuis niet worden aangemerkt als een verblijf in een inrichting in de zin van artikel 1, aanhef en onder d 1°, van de Abw en is volgens de rechtbank aan artikel 31 (oud) van de Abw ten onrechte toepassing gegeven.
Verzoeker heeft dit oordeel onder meer als volgt bestreden:
"De gemeente deelt de conclusie van de rechtbank niet dat de wetgever met het begrip inrichting vooral instellingen voor ogen lijkt te hebben gehad die verpleging of verzorging aanbieden aan personen die voor een langere periode in de betreffende instelling (zullen) verblijven. Noch uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Abw (oud) noch uit de Memorie van Toelichting blijkt dat de verpleging of verzorging tijdgebonden moet zijn. Aangegeven wordt slechts dat onder een inrichting moet worden verstaan een instelling die zich blijkens haar doelstelling en feitelijke werkzaamheden richt op het bieden van verpleging of verzorging aan aldaar verblijvende hulpbehoevenden. De gemeente meent dat een (algemeen) ziekenhuis, waarvan in de onderhavige situatie sprake is, aan deze begripsomschrijving voldoet.
Als aangegeven in het verweer naar de rechtbank is ons vaste beleid om de uitkering gedurende de maand van opname uit en één volle kalendermaand ongewijzigd voort te zetten. Bij voortdurende opname wordt de bijstandsnorm ingaande de 1e van de volgende maand gewijzigd. Belanghebbende is per 17-07-2001 opgenomen in het ziekenhuis, zodat de bijstandsnorm met ingang van 01-09-2001 is gewijzigd.".
Met betrekking tot de vraag of ten tijde hier in geding de in artikel 31, eerste lid, aanhef en onder a, van de Abw genoemde bijstandsnorm voor personen in een inrichting verblijven, op gedaagde van toepassing was, overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder d 1°, van de Abw wordt onder inrichting verstaan een instelling die zich blijkens haar doelstelling en feitelijke werkzaamheden richt op het bieden van verpleging of verzorging aan aldaar verblijvende hulpbehoevenden. Blijkens de wetsgeschiedenis is deze bepaling opgenomen met het oog op enkele bijzondere bepalingen die de wet bevat ten aanzien van personen die in een inrichting verblijven, waarvan artikel 31 betreffende de hoogte van de bijstand het belangrijkste is. Bij de uitvoering van deze wet zal vooral moeten worden beoordeeld of de inrichting voorziet in kost en inwoning van de betrokkene (TK 1991-1992, 22545, nr. 3, blz. 106). Aan de memorie van toelichting op artikel 31 van de Abw wordt het volgende ontleend: "Personen die ter verpleging of verzorging in een inrichting verblijven, worden niet geconfronteerd met een aantal belangrijke bestaanskosten. In voeding, huisvesting, verwarming, onderhoud en dergelijke wordt voorzien door de inrichting. De daaraan verbonden kosten zijn begrepen in de verpleeg- of verzorgingsprijs, die over het algemeen uit andere hoofde wordt vergoed. Gelet op dit verschil in noodzakelijke bestaanskosten geldt voor personen in inrichtingen een aparte bijstandsnorm. Deze is afgestemd op de beperkte uitgaven die voor rekening van de belanghebbende blijven en niet worden geacht in de verpleging of verzorging te zijn begrepen. (…) Voor de gevallen dat hogere kosten dienen te worden gemaakt, is er aanleiding voor burgemeester en wethouders de bijstand daarop af te stemmen door aanvulling met bijzondere bijstand" (TK 1991-1992, 22545, nr. 3, blz. 134).
Toegespitst op het geval van gedaagde is het volgende van belang.
Ten tijde hier van belang was gedaagde opgenomen in een overeenkomstig de in de Ziekenfondswet (ZFW) gestelde regels toegelaten academisch ziekenhuis. De doelstelling en de feitelijke verrichte werkzaamheden van een dergelijk ziekenhuis zijn onder meer gericht op het verlenen van de in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de ZFW omschreven verstrekking ("medisch-specialistische zorg, verleend door of vanwege een ziekenhuis, al dan niet gepaard gaande met opneming gedurende het etmaal of een deel ervan, verpleging, verzorging, paramedische hulp of farmaceutische hulp").
In voeding, huisvesting, verwarming en dergelijke wordt voor de duur van de opname voorzien door het ziekenhuis. De daaraan verbonden kosten zijn begrepen in de verpleegprijs, die over het algemeen op grond van wettelijke of particuliere ziektekostenverzekeringen door zorgverzekeraars worden vergoed.
Op grond van bovenstaande overwegingen is de voorzieningenrechter tot het oordeel gekomen dat verzoeker terecht heeft aangenomen dat de in artikel 31, eerste lid, aanhef en onder a, van de Abw genoemde bijstandsnorm voor personen die in een inrichting verblijven, op gedaagde van toepassing was. Er bestaat dan ook een redelijke mate van waarschijnlijkheid dat de aangevallen uitspraak niet op de daarin aangegeven gronden in stand kan worden gelaten.
In het voorliggende geval kan bij de afweging van de bij onmiddellijke uitvoering van de aangevallen uitspraak betrokken belangen er voorts niet aan worden voorbijgegaan dat het bestreden besluit een afgesloten periode in het verleden betreft en dat niet is gebleken dat gedaagde in onoverkomelijke financiële moeilijkheden zal geraken bij een eventuele opschorting van de aangevallen uitspraak. Ter zitting is namens verzoeker medegedeeld dat gedaagde sedert haar terugkeer in haar woning wederom Abw-uitkering ontvangt naar de norm voor een alleenstaande en een toeslag van 10%.
Uit het vorenstaande volgt dat de gevraagde voorziening voor toewijzing in aanmerking komt en dat de werking van de aangevallen uitspraak wordt opgeschort totdat de Raad heeft beslist op het door verzoeker ingestelde hoger beroep.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Blijkens de gedingstukken is tussen partijen ook in geschil het antwoord op de vraag of de ambtshalve door verzoeker aan gedaagde toegekende periodieke bijzondere bijstand juist is vastgesteld. Die vraag behoort in de bodemprocedure nader te worden bezien.
Voor een veroordeling in de proceskosten acht de voorzieningenrechter ten slotte geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep,
Schorst de werking van de aangevallen uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 22 oktober 2002, reg. nr. 02/577 ABW;
Bepaalt dat het door verzoeker betaalde griffierecht van € 327,-- wordt terugbetaald door de griffier van de Raad.
Aldus gewezen door mr. G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van mr. P.E. Broekman als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2003.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) P.E. Broekman.