Uitspraak
ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
MOTIVERING
BESLISSING
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak, die voor de Centrale Raad van Beroep is behandeld, gaat het om de vraag of de besluiten van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in rechte stand kunnen houden. Appellante, een BV, heeft hoger beroep ingesteld tegen vier uitspraken van de rechtbank Rotterdam, die de beroepen van appellante tegen besluiten van het Uwv ongegrond heeft verklaard. De besluiten betroffen onder andere de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar dat appellante had ingediend tegen een besluit van 15 januari 1998, waarbij een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) was toegekend aan een voormalige werknemer van appellante. Appellante had dit bezwaar te laat ingediend, wat door het Uwv was afgewezen op grond van niet-verschoonbare termijnoverschrijding.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellante niet kan worden gevolgd in haar stelling dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. De Raad stelt vast dat appellante een afschrift van het besluit had ontvangen en dat zij, ondanks de mogelijkheid om bezwaar te maken, niet tijdig heeft gereageerd. De Raad wijst erop dat de enkele omstandigheid dat het Uwv niet expliciet heeft gewezen op de bezwaarmogelijkheid niet voldoende is om aan te nemen dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
Daarnaast behandelt de Raad de besluiten met betrekking tot de gedifferentieerde WAO-premie voor de jaren 2000, 2001 en 2002. Appellante heeft betoogd dat de besluiten II tot en met IV onterecht zijn, omdat de aan deze besluiten ten grondslag liggende WAO-uitkering onjuist zou zijn vastgesteld. De Raad oordeelt dat appellante in dit geval bezwaar had kunnen maken tegen de relevante besluiten en ziet geen aanleiding om artikel 87e WAO buiten toepassing te laten. De Raad bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbank en wijst de grieven van appellante af.