ECLI:NL:CRVB:2002:BL7348
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.A. Hoogeveen
- H.G. Rottier
- H.G. Lubberdink
- Rechtspraak.nl
Toekenning van een WW-uitkering met toepassing van een maatregel wegens verwijtbare werkloosheid
In deze zaak gaat het om de toekenning van een WW-uitkering aan appellant, die zijn arbeidsovereenkomst had opgezegd. Appellant, werkzaam als barkeeper, voelde zich bedreigd door klanten en kon het discriminerende gedrag van een collega en klanten niet meer aan. Hij heeft zijn arbeidsovereenkomst opgezegd, maar de Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat deze ontslagname niet redelijkerwijs de enige mogelijkheid was. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die eerder had geoordeeld dat appellant verwijtbaar werkloos was. De Raad overweegt dat de bezwaren aan de voortzetting van de dienstbetrekking niet zodanig waren dat deze voortzetting niet van appellant kon worden gevergd. De Raad wijst erop dat appellant eerder in een vergelijkbare situatie was en dat er toen met behulp van de huisarts een oplossing is gevonden. De psycholoog die appellant had geadviseerd, heeft niet vóór de ontslagname geadviseerd om te stoppen met werken, wat de Raad als een belangrijke factor meeneemt in zijn overwegingen. De Raad bevestigt de beslissing van gedaagde om appellant een WW-uitkering toe te kennen, maar met een maatregel van 35% gedurende 26 weken, omdat de ontslagname niet volledig aan appellant kan worden verweten.