ECLI:NL:CRVB:2002:BJ3077

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 oktober 2002
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
00/4617 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid tot opleggen van disciplinaire straf bij niet behalen certificaat generalist

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Korpsbeheerder van de politieregio Amsterdam-Amstelland tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had geoordeeld dat de gedaagde, een agent, zich schuldig had gemaakt aan plichtsverzuim door het niet tijdig behalen van het certificaat generalist. Echter, de rechtbank oordeelde dat de Korpsbeheerder niet in redelijkheid gebruik had kunnen maken van zijn bevoegdheid tot strafoplegging, omdat de gedaagde niet tijdig was gewaarschuwd dat het niet behalen van het certificaat zou leiden tot disciplinaire maatregelen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. De gedaagde was per 1 juli 1998 bevorderd tot generalist, met de voorwaarde dat hij binnen een jaar het certificaat zou behalen. De Korpsbeheerder had de gedaagde gestraft met een salarisverlaging omdat hij het certificaat niet tijdig had behaald. De Raad oordeelt dat de Korpsbeheerder niet voldoende had aangetoond dat de gedaagde ondubbelzinnig op de hoogte was gesteld van de consequenties van het niet behalen van het certificaat.

De Raad concludeert dat de Korpsbeheerder ten tijde van de strafoplegging niet de bevoegdheid had om een disciplinaire straf op te leggen aan de gedaagde. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en de Korpsbeheerder wordt veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde. De Raad benadrukt het belang van duidelijke communicatie over de verplichtingen en consequenties voor ambtenaren, vooral in het kader van disciplinaire maatregelen.

Uitspraak

00/4617 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de Korpsbeheerder van de politieregio Amsterdam-Amstelland, appellant,
en
[gedaagde], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 augustus 2000, nr. AWB 00/2812 AW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 13 september 2002, waar voor appellant is verschenen mr. Th. Tanja, werkzaam bij appellants politieregio, en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. H.S. de Lint, advocaat te Amsterdam.
II. MOTIVERING
1. Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 14 april 1998 is gedaagde per 1 juli 1998 bevorderd tot generalist, waaraan de rang van hoofdagent is verbonden. Een van de door appellant gehanteerde vereisten voor bevordering tot generalist was dat de betrokkene binnen één jaar na de datum van bevordering het certificaat generalist behaalt.
1.2. Aangezien gedaagde niet binnen de genoemde termijn na zijn bevordering in het bezit was van het certificaat generalist heeft appellant gedaagde bij besluit van 23 november 1999 met toepassing van artikel 77, eerste lid, onder f, van het Besluit algemene rechtspositie politie, wegens plichtsverzuim gestraft met een verlaging van zijn salaris met één periodiek met ingang van 1 december 1999 tot de maand volgende op de maand waarin gedaagde aan de certificaatseis zou hebben voldaan. Dit besluit is na bezwaar bij het bestreden besluit van 29 maart 2000 gehandhaafd. Gedaagde heeft het certificaat behaald op 1 december 1999.
2. De rechtbank heeft gedaagdes beroep tegen het besluit gegrond verklaard en dat besluit vernietigd, met bepalingen over het griffierecht en de proceskosten. De rechtbank was van oordeel dat gedaagde zich aan plichtsverzuim schuldig heeft gemaakt en dat hem dat plichtsverzuim kan worden toegerekend. Zij was echter van oordeel dat appellant in redelijkheid niet van zijn bevoegdheid tot strafoplegging gebruik heeft kunnen maken omdat appellant gedaagde niet voor het verstrijken van de termijn van één jaar had gewaarschuwd dat het niet voldoen aan de certificaatseis zou leiden tot een disciplinaire straf. Verder was de rechtbank van oordeel dat er ten aanzien van gedaagde een te beperkte belangenafweging heeft plaatsgevonden.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht overweegt de Raad het volgende.
3.1. Gedaagde heeft in hoger beroep uitdrukkelijk de bevoegdheid van appellant betwist hem een straf op te leggen. Daartoe heeft hij aangevoerd dat er geen sprake is van plichtsverzuim zodat appellant - anders dan de rechtbank heeft geoordeeld - niet de bevoegdheid toekwam gedaagde een disciplinaire straf op te leggen. Dienaangaande overweegt de Raad dat, gezien de sterke verwevenheid van de opgelegde sanctie en het daaraan ten grondslag gelegde plichtsverzuim, anders dan appellant meent, de omstan-digheid dat alleen appellant in hoger beroep is gekomen ter bestrijding van het oordeel van de rechtbank voorzover dat betrekking heeft op de wijze waarop appellant van zijn strafbevoegdheid gebruik heeft gemaakt, niet met zich mee kan brengen dat de Raad in dit geding niet meer kan toetsen of appellant terecht (en in de juiste omvang) ook het plichtsverzuim aanwezig heeft geacht.
3.2. Met betrekking tot het partijen verdeeld houdende inhoudelijke geschil overweegt de Raad dat in het kader van de toenmalige reorganisatie van de politie is afgesproken dat bepaalde categorieën agenten eerder zouden worden bevorderd op voorwaarde dat zij binnen een jaar het certificaat generalist zouden behalen. De certificaatseis is in 1996 in de functietypering opgenomen. Gedaagde behoorde tot een van de bedoelde categorieën. Zoals namens appellant ter zitting van de Raad desgevraagd is medegedeeld, heeft appellant tot 1998 de gedragslijn gevolgd dat overschrijding van bedoelde termijn door hem niet als plichtsverzuim werd aangemerkt. Nadien is appellant ertoe overgegaan aan het niet tijdig behalen van het certificaat rechtspositionele consequenties te verbinden.
3.3.1. Gedaagde heeft erkend te weten dat hij het certificaat generalist diende te behalen. Hij heeft evenwel bestreden ervan op de hoogte te zijn geweest dat hij binnen een jaar na de datum van zijn bevordering aan de certificaatseis diende te voldoen. Hem was derhalve niet bekend dat hij in verzuim was, aldus gedaagde.
3.3.2. De Raad merkt op dat zich onder de door appellant overgelegde gedingstukken een brief van 14 april 1998 bevindt waarin een waarschuwing is vervat dat het niet behaald hebben van het certificaat op 1 juli 1999 rechtspositionele consequenties kan hebben. Anders dan tijdens de gedingvoering in eerste aanleg doet appellant niet langer een beroep op die brief omdat gedaagde van meet af aan heeft ontkend die ooit te hebben ontvangen en appellant niet in staat is aan te tonen dat dit schrijven daadwerkelijk aan gedaagde is verzonden.
3.3.3. Verder bevat het dossier geen gegevens waaruit met voldoende zekerheid kan worden afgeleid dat appellant gedaagde ondubbelzinnig ervan op de hoogte heeft gebracht dat hij uiterlijk op 1 juli 1999 het certificaat generalist diende te behalen en dat het niet voldoen aan die eis zou worden beschouwd als plichtsverzuim.
3.3.4. Appellant meent dat er niettemin voldoende grond voor het aannemen van plichtsverzuim aanwezig is omdat naar zijn zeggen het niet goed denkbaar is dat gedaagde niet van meergenoemde termijn op de hoogte was, nu binnen de politieregio ruime bekendheid is gegeven aan appellants gewijzigde opvatting daaromtrent en gedaagde in zijn nabijheid moet hebben kunnen vaststellen dat appellant in voorkomende gevallen ook daadwerkelijk tot het opleggen van straffen wegens plichtsverzuim was overgegaan. Voor deze opvatting heeft de Raad in de gedingstukken evenmin een behoorlijke onderbouwing aangetroffen.
3.4. De Raad is dan ook van oordeel dat appellant ten tijde van het opleggen van de onderhavige straf de bevoegdheid daartoe ten aanzien van gedaagde nog niet toekwam. Dit zou anders geweest zijn indien gedaagde tevoren deugdelijk op de hoogte zou zijn gebracht van de verplichting dat hij uiterlijk op 1 juli 1999 aan de certificaatseis diende te voldoen.
3.5. Nu de Raad anders dan de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat appellant niet de bevoegdheid toekwam gedaagde wegens plichtsverzuim een disciplinaire straf op te leggen moet de aangevallen uitspraak met verbetering van de gronden worden bevestigd.
3.6. In het vorenstaande vindt de Raad aanleiding appellant op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van gedaagde in hoger beroep ten bedrage van € 644,- aan kosten van rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Veroordeelt appellant in de proceskosten van gedaagde tot een bedrag van € 644,-, te betalen door de politieregio Amsterdam-Amstelland;
Bepaalt dat van de politieregio Amsterdam-Amstelland een griffierecht van € 327,- wordt geheven.
Aldus gegeven door mr. G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als voorzitter en mr. M.M. van der Kade en mr. T. Hoogenboom als leden, in tegenwoordigheid van mr. L.N. Nijhuis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2002.
(get.) G.P.A.M. Garvelink-Jonkers.
(get.) L.N. Nijhuis.
HD