ECLI:NL:CRVB:2002:BF6526
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- W. van den Brink
- J.C.F. Talman
- A. Beuker-Tilstra
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een ongeval als dienstongeval binnen het ambtenarenrecht
In deze zaak gaat het om de vraag of een ongeval dat appellant is overkomen, moet worden aangemerkt als een dienstongeval. Appellant, werkzaam als verkeerssurveillant bij het Korps landelijke politiediensten, viel op 31 augustus 1995 van een drietredige trap bij het betreden van het dienstgebouw. Hij liep hierbij een breuk op in zijn rechterhand. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, als gedaagde, had eerder besloten dat dit ongeval niet als dienstongeval kon worden gekwalificeerd, wat appellant in beroep aanvocht. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep overweegt dat de beoordeling van een dienstongeval afhankelijk is van de vraag of het ongeval in overwegende mate zijn oorzaak vindt in de aard van de opgedragen werkzaamheden of in bijzondere omstandigheden. De Raad stelt vast dat het verplaatsen met bagage naar het dienstgebouw, zoals appellant deed, tot de werkzaamheden van een verkeerssurveillant behoort. Echter, de Raad concludeert dat er geen bijzonder risico aan deze verplaatsing verbonden was, en dat de omstandigheden van het ongeval niet voldoen aan de criteria voor een dienstongeval zoals vastgelegd in artikel 54 van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp).
De Raad wijst erop dat de trap voldeed aan de bouwvoorschriften en dat de bagage die appellant droeg niet als bijzonder kan worden aangemerkt. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties terecht heeft geoordeeld dat het ongeval niet als dienstongeval kan worden gekwalificeerd. De uitspraak wordt bevestigd, en er zijn geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.