het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 6 maart 2000, nr. 98/1827 AW VI, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft bij schrijven van 12 oktober 2001 nadere stukken ingediend.
Op verzoek van de Raad heeft gedaagde op 22 oktober 2001 nog enkele stukken overgelegd.
Het geding is ter zitting van 25 oktober 2001 gevoegd behandeld met de gedingen geregistreerd onder de nummers 00/2000 AW en 00/2397 AW. Appellant is in persoon verschenen en gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.G. Kerkhof, werkzaam bij CAPRA te ’s-Hertogenbosch, en drs. S. Schenk, werkzaam bij de gemeente Bergen op Zoom.
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Bij besluit van 16 juli 1998 heeft gedaagde de beschrijving en waardering van de functie van toetser bij het bureau Aanvraagbehandeling van de afdeling Sociale Zaken bij de sector Maatschappelijke Dienstverlening en de salarisinpassing van appellant per 1 januari 1997 vastgesteld. Bij besluit van diezelfde datum heeft gedaagde de beschrijving en waardering van de functie van toetser/beslisser bij genoemd bureau en de salarisinpassing van appellant per 1 juli 1997 vastgesteld.
Bij het in dit geding bestreden besluit van 22 april 1999 heeft gedaagde de bezwaren van appellant ongegrond verklaard en de besluiten van 16 juli 1998 gehandhaafd.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het tegen het besluit van 22 april 1999 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3. Mede naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht overweegt de Raad als volgt.
Functiebeschrijving, -waardering en salarisinpassing per 1 januari 1997
4. De functie van toetser aanvraagbehandeling is bij het primaire besluit van 16 juli 1998 met toepassing van het “systeem Bergen op Zoom”, hetgeen in grote mate overeenkomt met het gemeentelijk functiewaarderingssysteem 1991 van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, gewaardeerd in hoofdgroep IV met een totaalscore van 7 voor de aanvullende gezichtspunten. Gedaagde heeft appellant op grond van dit waarderings-resultaat, overeenkomstig de toepasselijke conversietabel, per 1 januari 1997 ingeschaald in salarisschaal 8. Nu appellant toen reeds in die schaal was ingedeeld, bleef de waar-dering van zijn functie zonder financiële gevolgen.
4.1. De beschrijving van genoemde functie omvat een korte, globale taakomschrijving in vier onderdelen. De commissie voor de bezwaarschriften in ambtenarenzaken heeft ten behoeve van het bestreden besluit geadviseerd de bezwaren tegen deze functiebeschrijving gegrond te verklaren omdat een discrepantie aanwezig was tussen de functiebeschrijving en de werkelijke verdeling van taken tussen de bureaus Aanvraagbehandeling en Bestandszorg. Gedaagde heeft bij het bestreden besluit dit advies niet gevolgd.
4.2. Allereerst wordt overwogen dat de Raad de rechtbank niet kan volgen in het oordeel dat de rechter met betrekking tot de beschrijving van een organieke functie dezelfde mate van terughoudendheid in acht dient te nemen als bij de toetsing van de waardering van functies. Zoals de Raad reeds eerder heeft overwogen (verwezen wordt naar de uitspraak van de Raad van 7 september 2000, TAR 2000,147) gaat het bij de beoordeling van een besluit betreffende de functiebeschrijving niet om de toetsing van het uitoefenen van een discretionaire bevoegdheid of van het geven van een waardering of oordeel door gedaagde, maar om de beantwoording van de vraag of gedaagde, gelet op de toepasselijke voorschriften, de relevante feiten juist heeft vastgesteld. De rechter dient deze feitenvaststelling volledig te toetsen op houdbaarheid in rechte.
4.3. Naar het oordeel van de Raad voldoet de onderhavige beschrijving, in het licht van de toepasselijke regelingen, niet aan de daaraan te stellen eisen. De Raad wijst in dit verband naar hoofdstuk 2 van het gehanteerde functiewaarderingssysteem, waarin is vermeld dat bij de rangordening naar zwaarte van de zogenaamde organieke functies voor een goede afweging van belang is dat de functie op hoofdlijnen, maar duidelijk en herkenbaar is beschreven. Het begrip functie is verder in artikel 3:1:1:1 van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Bergen op Zoom (verder: de Arbeidsvoorwaar-denregeling) gedefinieerd als "het geheel van werkzaamheden dat uit de vastgelegde doelstelling en taken van de gemeente is af te leiden en dat door één of meerdere medewerker(s) is te verrichten" en het begrip functiebeschrijving als "het op geordende wijze op een voorgeschreven formulier inhoudelijk weergeven van de functie". Ook in het zich onder de gedingstukken bevindende memo van 15 juli 1998 van de afdeling POI, gericht aan alle medewerkers, wordt toelichting gegeven "naar aanleiding van het aan u bekend gemaakte resultaat van de beschrijving en waardering van de door u vervulde functie(s)", hetgeen overeenkomt met de aanhef van de primaire besluiten van 16 juli 1998. Verder bestaat blijkens artikel 3:1:1, eerste lid, van de Arbeidsvoorwaarden-regeling een rechtstreekse koppeling tussen de beschrijving en waardering van de functie en de salarisinpassing, zoals ook van de zijde van gedaagde ter zitting is bevestigd. Dit alles betekent, anders dan gedaagde heeft aangenomen, dat sprake is van een op de individuele functie gericht systeem van beschrijving en waardering en niet van een organiek systeem.
Derhalve dient de functiebeschrijving alle door de betrokken functionaris ten tijde van belang structureel verrichte taken te omvatten.
In het bestreden besluit is aangegeven dat de door de bezwarencommissie geconstateerde discrepanties tussen de functiebeschrijving (theorie) en de feitelijke werkuitvoering (praktijk) weliswaar herkenbaar zijn, maar nog geen reden vormen om de organieke functiebeschrijving voor de situatie vanaf 1 januari 1997 bij te stellen. De Raad acht dit, gezien hetgeen hiervoor is overwogen, onjuist. In het licht van het vorenstaande voldoet de onderhavige, zeer globale functiebeschrijving naar het oordeel van de Raad niet aan de daaraan te stellen eisen en heeft deze derhalve niet als grondslag kunnen dienen voor de daaruit rechtstreeks voortvloeiende besluiten inzake functiewaardering en salaris-inpassing per 1 januari 1997. Het bestreden besluit van 22 april 1999 dient derhalve, voorzover daarbij die besluiten zijn gehandhaafd, te worden vernietigd.
Functiebeschrijving, -waardering en salarisinpassing per 1 juli 1997
5. Ten aanzien van de beschrijving en waardering van appellants functie van toetser/beslisser en salarisinpassing per 1 juli 1997 heeft appellant de Raad kort voor de behandeling ter zitting in kennis gesteld van het besluit van gedaagde van 22 maart 2001, waarbij voor appellant een nieuwe functiebeschrijving is vastgesteld ingaande 1 juli 1997, waarna appellants functie opnieuw per die datum is gewaardeerd. Bij besluit van 3 juli 2001 is de functie gewaardeerd in hoofdgroep IV met een totaalscore van 8 voor de aanvullende gezichtspunten, hetgeen opnieuw heeft geresulteerd in indeling in salarisschaal 8.
Nu, zoals ter zitting van de zijde van gedaagde is bevestigd, met deze nieuwe besluiten het primaire besluit van 16 juli 1998 met betrekking tot de functiebeschrijving, -waardering en salarisinpassing per 1 juli 1997 als ingetrokken moet worden beschouwd, komt het bestreden besluit van 22 april 1999, voor zover daarbij dit primaire besluit is gehandhaafd, eveneens voor vernietiging in aanmerking. De Raad ziet in het voorgaande voorts aanleiding ook dit primaire besluit van 16 juli 1998 te vernietigen.
5.1. Gezien het vorenstaande komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking.
6. Nu met de besluiten van 22 maart 2001 en 3 juli 2001 niet is tegemoetgekomen aan het beroep van appellant, ziet de Raad aanleiding om het beroep met toepassing van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede gericht te achten tegen deze besluiten, zoals ook door partijen is verzocht.
6.1. Ten aanzien van het besluit van 22 maart 2001 tot vaststelling van de functie-beschrijving per 1 juli 1997, welk besluit wordt getoetst als onder 4.2. is overwogen, overweegt de Raad dat deze uitgebreidere beschrijving meer recht doet aan de in het onderhavige geval daaraan te stellen eisen. De grief van appellant, inhoudende dat ten onrechte zijn taken in het kader van de bijstandswetgeving voor zelfstandigen niet in de functiebeschrijving zijn opgenomen, treft echter doel. Van de zijde van gedaagde is niet betwist dat dit een structureel onderdeel van appellants takenpakket uitmaakt, waaraan tenminste 50% van zijn werktijd wordt besteed. Appellant dient in het kader van deze taak naast het toetsen van en beslissen over de aanvragen ook de intake, het onderzoek en de rapportage ten behoeve van die toetsing en beslissing uit te voeren. De Raad is van oordeel dat deze substantiële taak ten onrechte ontbreekt in de functiebeschrijving van appellant.
6.2. Nu de functiebeschrijving onvolledig is en de functiewaardering en de inschaling van appellant daarop rechtstreeks is gebaseerd, kunnen de ten aanzien van appellant door gedaagde genomen besluiten van 22 maart 2001 en 3 juli 2001 in rechte evenmin stand houden. Het beroep is derhalve gegrond voor zover dit geacht wordt te zijn gericht tegen deze besluiten.
7. De Raad acht voorts termen aanwezig om gedaagde met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep, welke worden begroot op respectievelijk € 9,53 en € 26,32 aan reiskosten.
8. Uit het voorgaande vloeit de volgende beslissing voort.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Vernietigt gedaagdes besluit van 22 april 1999;
Draagt gedaagde op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar tegen het primaire besluit van 16 juli 1998 inzake de functiebeschrijving, -waardering en salarisinpassing per
1 januari 1997;
Verklaart het beroep voor zover dit geacht wordt te zijn gericht tegen gedaagdes besluiten van 22 maart 2001 en 3 juli 2001 gegrond en vernietigt die besluiten;
Vernietigt het primaire besluit van 16 juli 1998 met betrekking tot de functiebeschrijving, -waardering en salarisinpassing per 1 juli 1997 en draagt gedaagde op daaromtrent een nieuw besluit te nemen;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant in eerste aanleg tot een bedrag van € 9,53 en in hoger beroep tot een bedrag van € 26,32, te betalen door de gemeente Bergen op Zoom;
Bepaalt dat de gemeente Bergen op Zoom aan appellant het door hem in hoger beroep betaalde griffierecht van € 154,29 (voorheen f 340,-) vergoedt.
Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr. A. Beuker-Tilstra en mr. R.P.Th. Elshoff als leden, in tegenwoordigheid van mr. M.C.M. Hamer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2002.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.