Bij de aangevallen uitspraak, waarin appellante als eiseres is aangeduid, heeft de rechtbank het volgende overwogen:
"Ter uitvoering van het bepaalde in artikel 78, zesde lid, van de WAO is tot stand gekomen het Besluit premiedifferentiatie WAO (Stb. 1997, 338 laatstelijk gewijzigd bij besluit van 3 juli 1998, Stb. 1998, 420; (hierna het Besluit). In artikel 4 van dat Besluit is bepaald op welke wijze de in artikel 78 van de WAO bedoelde opslag of korting wordt berekend. In het vijfde lid van genoemd artikel 4 is bepaald dat bij de berekening van de opslag of korting arbeidsongeschiktheidsuitkeringen in aanmerking worden genomen die zijn toegekend aan de werknemers die op de eerste dag van de ongeschiktheid tot het verrichten van hun arbeid als bedoeld in artikel 19 van de Ziektewet tot de werkgever in dienstbetrekking stonden en ter zake van die ongeschiktheid de wachttijd van 52 weken, bedoeld in artikel 19 van de WAO hebben doorgemaakt.
Uit artikel 4 van het Besluit vloeit voort dat de in artikel 78 van de WAO bedoelde korting of de opslag die een werkgever krijgt, gelijk is aan het individuele werkgeversrisicopercentage, verminderd met het gemiddelde werkgeversrisicopercentage. Het individuele werkgeversrisico-percentage wordt bepaald door de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, die ten laste komen van de Arbeidsongeschiktheidskas, van werknemers die in dienst stonden tot een individuele werkgever gedeeld door zijn premieplichtige loonsom. Het gemiddelde werkgeversrisicopercentage betreft de totale lasten van de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, die ten laste komen van de Arbeidsongeschiktheidskas, gedeeld door de totale premieplichtige loonsom.
Voor de bepaling van zowel het individuele als het gemiddelde percentage voor het premiejaar 1998 zijn de WAO-uitkeringen van belang die in 1996 zijn uitbetaald aan (ex)werknemers die bij het intreden van hun arbeidsongeschiktheid in dienst van eiseres waren, voorzover die uitkeringen zijn toegekend op of na 1 januari 1993 en vervolgens nog geen vijf jaar hadden gelopen.
In de toelichting op het Besluit (Stb. 1997, 338, pagina 14 en volgende) is aangegeven dat voor de berekening van het individuele werkgeversrisicopercentage de uitkeringslasten van de arbeids-ongeschiktheidsuitkeringen worden bepaald op kasbasis. Hantering van een systeem op kasbasis sluit aan bij de uitkeringsadministratie van de uitvoerings-instellingen. Het is evenwel mogelijk - aldus de toelichtingen - dat een uitkering met terugwerkende kracht wordt aangepast. De aanpassingen kunnen dan (mede) betrekking hebben op voorgaande jaren. Het kan daarbij onder meer gaan om een herziening van de hoogte van de uitkering met terugwerkende kracht. Bij eigen risicodragers leiden dergelijke te herzieningen tot een restitutie aan dan wel een nabetaling van de eigenrisicodrager. Indien in een systeem van premiedifferentiatie met een individuele premie in het geheel geen rekening zou worden gehouden met genoemde aanpassingen van uitkeringen zou een niet te rechtvaardigen onderscheid ontstaan tussen eigen risicodragers en niet-eigenrisicodragers. Teneinde te bewerkstellingen dat alle aanpassingen worden meegenomen in het systeem van premiedifferentiatie is bepaald dat indien een uitkering in een bepaald jaar met terugwerkende kracht wordt aangepast, het totale bedrag van de aanpassing over alle relevante voorgaande jaren in mindering wordt gebracht dan wel opgeteld bij de toegerekende arbeidsongeschiktheidslasten van de desbetreffende werkgever. Toerekening vindt, conform het kasbasissysteem, plaats aan het jaar waarin de aanpassing is doorgevoerd.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat de regelgever geen oog heeft gehad voor de situatie als in casu aan de orde, waarbij de werkgever als gevolg van een herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering met terugwerkende kracht in het jaar twee jaar nadien komt te staan voor een eenmalige hogere gedifferentieerde premie. De regelgever heeft dit terecht geacht nu de uitkering over de jaren waarop deze betrekking heeft niet is meegenomen in de arbeidsongeschiktheidslast in de jaren voorafgaande aan het jaar waarin de uitkering in een keer alsnog is uitbetaald.
Zulks leidt in het onderhavige geval tot de vaststelling dat de nabetalingen in 1996 bij de berekening van de opslag aan dat jaar moeten worden toegerekend, hetgeen tot gevolg heeft dat voor eiseres in 1998 de hogere gedifferentieerde premie op 1,09% wordt vastgesteld.
De rechtbank komt gelet op de hiervoor - deels - weergegeven toelichting op het besluit tot de conclusie dat de tijdens zijdens eiseres aandragen grieven niet kunnen leiden tot een gegrondverklaring van haar beroep nu daarvoor in de regelgeving geen steun kan worden gevonden.".