De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak als haar oordeel te kennen gegeven dat gedaagde op goede gronden de WAO-uitkeringen van [werknemer I] en [werknemer II] bij de berekening van de gedifferentieerde premie voor 2000 heeft betrokken. Daartoe heeft de rechtbank ten aanzien van de uitkering van [werknemer I] het volgende overwogen:
"Artikel 76f van de WAO brengt ten laste van de Arbeidsongeschiktheidskas de door het Lisv te betalen uitkeringen gedurende 5 jaar vanaf de dag dat de uitkering is ingegaan.
In artikel 36a, eerste lid, van de AAW, zoals dat artikellid op 3 november 1995 luidde, is bepaald dat, indien degene die recht heeft op arbeidsongeschiktheidsuitkering tevens recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet wordt uitbetaald.
Artikel 46a, eerste lid, van de WAO luidde op 3 november 1995:
"De arbeidsongeschiktheidsuitkering van degene die tevens recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet wordt verhoogd met het bedrag waarmee de arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet de arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van deze wet overtreft, indien de arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Algemene arbeidsongeschiktheidswet onder toepassing van artikel 36a van die wet niet tot uitbetaling komt.".
Artikel VI van de Invoeringswet nieuwe en gewijzigde arbeidsongeschiktheidsregelingen, Stb. 1997, 187, zoals gewijzigd bij de Aanpassingswet nieuwe en gewijzigde arbeidsongeschiktheidsregelingen, Stb. 1997, 794, en inwerkinggetreden op 1 januari 1998 (Invoeringswet) luidt:
"De persoon die op de dag voor inwerkingtreding van deze wet recht had op verhoging van de arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van artikel 46a van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, behoudt deze verhoging zolang hij daar op grond van dat artikel recht op zou hebben als dat artikel en de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet nog van kracht zouden zijn geweest. De verhoging wordt aangemerkt als uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.".
II.4. In het onderhavige geding gaat het bij de vaststelling van de opslag voor het jaar 2000, gelet op bovenvermelde bepalingen, om uitkeringen die zijn betaald in het jaar 1998, voor zover die uitkeringen zijn toegekend op of na 1 januari 1993 en vervolgens nog geen vijf jaar hadden gelopen.
Voor de rechtbank is vast komen te staan, althans niet betwist is, dat (ex-)werknemer [werknemer I] vanaf 3 november 1995 een arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft ontvangen, te weten een gecombineerde AAW/WAO-uitkering. Ingevolge artikel 36a, eerste lid, van de AAW is vervolgens de AAW-uitkering niet uitbetaald en ingevolge artikel 46a eerste lid, van de WAO is het verschil tussen de hogere AAW-uitkering en de WAO-uitkering als WAO-uitkering uitbetaald. Na 1 januari 1998 heeft [werknemer I] die verhoging ingevolge voornoemd artikel VI van de Invoeringswet behouden.
Gelet op artikel 4, tweede en vijfde lid, van het Besluit premiedifferentiatie WAO en artikel 76f van de WAO, zoals boven reeds genoemd, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat het kennelijk niet relevant is of een WAO-uitkering is toegekend op basis van artikel 19 van de WAO of op grond van de artikelen 36a AAW en 46a WAO, of vanaf 1 januari 1998 op artikel VI van de Invoeringswet. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van het Besluit premiedifferentiatie WAO wordt immers het totaalbedrag van de ten laste van de Arbeidsongeschiktheidskas komende arbeidsongeschiktheidsuitkeringen betrokken bij de vaststelling van de gedifferentieerde premie. Er wordt geen onderscheid gemaakt naar verschillende uitkeringen c.q. toekenningsgronden. Het namens eiseres terzake aangevoerde kan dan ook geen doel treffen.".