ECLI:NL:CRVB:2002:AF2956

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/6575 ZFW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake terugbetaling ingehouden premies Ziekenfondswet door Onderlinge Waarborgmaatschappij ANOZ Zorgverzekeringen U.A.

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, die verzoekt om terugbetaling van de procentuele premie ingevolge de Ziekenfondswet (Zfw) die is ingehouden op haar AOW-pensioen. De appellante heeft in 1999 bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de Onderlinge Waarborgmaatschappij ANOZ Zorgverzekeringen U.A. om niet te voldoen aan haar verzoek om teruggave van deze premies. De rechtbank Utrecht heeft het beroep van appellante tegen de niet-ontvankelijkheid van haar bezwaar en het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hierop heeft appellante hoger beroep ingesteld, vertegenwoordigd door W. Leufkens.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 22 november 2002 behandeld, maar beide partijen zijn niet verschenen. De Raad heeft vastgesteld dat appellante een ouderdomspensioen ontvangt van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en dat de SVB verantwoordelijk is voor de inhouding van de premies op het AOW-pensioen. De Raad concludeert dat de SVB de enige instantie is die kan beslissen over de terugbetaling van de ingehouden procentuele premies voor de Zfw. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt.

De Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 23 december 2002, met M.M. van der Kade als voorzitter en de leden T.L. de Vries en H.J. Simon. J.J.B. van der Putten fungeerde als griffier.

Uitspraak

00/6575 ZFW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats] (Spanje), appellante,
en
de Raad van bestuur van de Onderlinge Waarborgmaatschappij ANOZ Zorgverzekeringen U.A. gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij brief van 16 maart 1999 heeft gedaagde aan appellante medegedeeld dat niet aan haar verzoek om teruggave van de procentuele premie ingevolge de Ziekenfondswet (Zfw) kan worden voldaan.
Op 24 april 1999 heeft appellante beroep ingesteld tegen de weigering van gedaagde om tijdig te beslissen op het tegen de brief van 16 maart 1999 gemaakte bezwaar.
Bij besluit van 2 juni 1999 (verder te noemen: het bestreden besluit) heeft gedaagde het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank Utrecht heeft bij uitspraak van 15 december 2000 het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft W. Leufkens te Heerlen op daartoe aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak, voorzover daarbij het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is verklaard.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend, waarop namens appellante is gereageerd bij brieven van 28 februari 2001, 8 juli 2001, 3 oktober 2001 en 5 november 2001.
Gedaagde heeft desgevraagd bij brief van 26 juni 2001 nadere inlichtingen verstrekt.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad, gehouden op 22 november 2002. Partijen zijn daar niet verschenen, zoals was aangekondigd.
II. MOTIVERING
De Raad gaat bij zijn oordeelsvorming uit van de volgende feiten.
Appellante ontvangt van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). Bij besluit van 10 april 1996 heeft de SVB aan appellante medegedeeld dat zij verzekerd is ingevolge de Zfw en dat de verschuldigde (nominale en procentuele) premies worden ingehouden op haar AOW-pensioen. Hiertegen heeft appellante geen rechtsmiddel aangewend. Gedaagde heeft een zogeheten E121-verklaring afgegeven op naam van appellante.
Bij brief van 16 februari 1999 heeft appellante aan gedaagde verzocht om terugbetaling van de ingehouden premies Zfw, op welk verzoek door gedaagde bij brief van 16 maart 1999 is geantwoord dat daaraan niet kan worden voldaan. Daarbij heeft gedaagde erop gewezen dat de vraag of procentuele premies voor de Zfw verschuldigd zijn door de SVB wordt beantwoord. Dit standpunt heeft gedaagde gehandhaafd bij het bestreden besluit en is door de rechtbank onderschreven.
Appellante heeft in hoger beroep uitgebreid gemotiveerd betoogd dat er ten onrechte premies voor de Zfw worden ingehouden op het AOW-pensioen.
De Raad overweegt als volgt.
Met de rechtbank en op de door haar aangegeven gronden is ook de Raad van oordeel dat de SVB de enige instantie is die in een geval als het onderhavige kan beslissen omtrent de terugbetaling van de ingehouden procentuele premies voor de Zfw. De SVB is in een situatie als die van appellante inhoudingsplichtig en beslist omtrent de vraag of sprake is van verzekeringsplicht ingevolge de Zfw. Alleen de SVB, en niet gedaagde, is bevoegd hierin een standpunt in te nemen.
Naar gedaagde in onder meer het verweerschrift heeft vermeld, is gedaagde wel bevoegd te beslissen omtrent de verschuldigdheid van de nominale premie voor de Zfw. Naar het oordeel van de Raad heeft het verzoek van appellante van 16 februari 1999 ook betrekking op deze premie en zal gedaagde dan ook op dat verzoek nog steeds een inhoudelijke beslissing dienen te nemen, waartegen appellante desgewenst een rechtsmiddel kan aanwenden.
Het voorgaande heeft tot gevolg dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. M.M. van der Kade als voorzitter en mr. T.L. de Vries en mr. H.J. Simon als leden, in tegenwoordigheid van J.J.B. van der Putten als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 december 2002.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) J.J.B. van der Putten.