[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
Stichting Ziekenfonds VGZ kantoor Zuid-Oost Brabant, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft bij aanvraag van 13 maart 2000 gedaagde verzocht op grond van de Ziekenfondswet (Zfw) en het op die wet gebaseerde Verstrekkingenbesluit ziekenfonds-verzekering (hierna: het Verstrekkingenbesluit) een vergoeding te verstrekken voor het geneesmiddel Buscopan.
Bij primair besluit van 12 mei 2000 heeft gedaagde deze aanvraag afgewezen.
Bij het bestreden besluit van 16 augustus 2000 is het bezwaar van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.
De rechtbank Breda heeft bij uitspraak van 9 mei 2001 het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Appellant is op bij beroepschrift aangevoerde gronden van die uitspraak in hoger beroep gekomen. Bij brief van 18 juni 2001 heeft appellant de gronden aangevuld.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingezonden.
Het geding is aan de orde gesteld ter zitting van de Raad van 6 november 2000, waar appellant en gedaagde beiden niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
De Raad verwijst voor een weergave van de relevante feiten en omstandigheden naar de aangevallen uitspraak. Hij maakt deze tot de zijne.
Het bestreden besluit van 16 augustus 2000 berust - kort gezegd - op het standpunt van gedaagde dat Buscopan weliswaar een geregistreerd geneesmiddel is, maar niet is opge-nomen in bijlage 1 van de Regeling farmaceutische hulp 1996 (hierna: de Regeling). Gedaagde is van mening dat zij Buscopan alleen mag verstrekken als dit geneesmiddel is opgenomen in bijlage 1 van de Regeling. Dit standpunt wordt onderschreven in het ad-vies van de Commissie verstrekkingen geschillen van het College voor zorgverzeke-ringen (hierna: CVZ) van 14 augustus 2000.
Appellant heeft hiertegen in beroep bij de rechtbank aangevoerd dat hij andere door hem geprobeerde soortgelijke geneesmiddelen slecht verdraagt omdat hij hier misselijk van wordt en deze hem braakneigingen geven. Daarnaast is Buscopan volgens appellant goedkoper dan andere soortgelijke geneesmiddelen. Appellant voert ten slotte aan dat hij uitkeringsgerechtigd is en dat de kosten van Buscopan zwaar drukken op zijn besteedbare inkomen.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat gedaagde zich gezien de relevante wet- en regelgeving terecht op het standpunt heeft gesteld, dat geen aanspraak bestaat op een vergoeding van het geneesmiddel Buscopan. Het bestreden besluit kan derhalve in stand blijven. De Zfw en de aanverwante regelgeving bieden volgens de rechtbank geen mogelijkheden om voor een geneesmiddel dat niet in bijlage 1 van de Regeling is opgenomen, toch een vergoeding te verstrekken. De rechtbank stelt vast dat het CVZ dit ook heeft bevestigd in zijn advies.
Appellant kan zich hiermee niet verenigen. In hoger beroep is door appellant - onder meer - aangevoerd dat Buscopan hem de minste bijwerkingen geeft en dat hij de kosten van dit geneesmiddel en de bijkomende kosten niet zelf kan dragen.
Gedaagde heeft in hoger beroep gepersisteerd bij zijn in het bestreden besluit neergelegde standpunt. Hieraan is ter verduidelijking toegevoegd dat gedaagde zich op het standpunt stelt dat de Zfw en de daarop gebaseerde regelgeving geen hardheidsclausule kennen met betrekking tot farmaceutische hulp. Een vergoeding van het door appellant gebruikte ge-neesmiddel Buscopan is alleen mogelijk na wijziging van bijlage 1 van de Regeling door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
De Raad dient, gelet op het vorenstaande, de vraag te beantwoorden of gedaagde op goede gronden heeft geweigerd Buscopan aan appellant te vergoeden. De Raad beant-woordt deze vraag evenals de rechtbank in de aangevallen uitspraak en onder verwijzing naar de gronden van die uitspraak, met de strekking waarvan hij zich kan verenigen, bevestigend.
Op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder j Zfw, hebben verzekerden, voor zover daarop geen aanspraak bestaat ingevolge de Algemene wet bijzondere ziektekosten, aan-spraak op onder andere farmaceutische zorg. In het Verstrekkingenbesluit worden de in-houd en de omvang van die zorg nader geregeld. Ingevolge artikel 2 van het Verstrek-kingenbesluit hebben verzekerden ter voorziening in hun geneeskundige verzorging aanspraak op de verstrekkingen als omschreven in - voor zover hier van belang - artikel 9 van het Verstrekkingenbesluit. Artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van het Verstrek-kingenbesluit bepaalt dat farmaceutische hulp bestaat uit de aflevering van bij ministeriële regeling aangewezen geneesmiddelen. Ingevolge artikel 1 van de hier van toepassing zijnde Regeling farmaceutische hulp 1996 omvat farmaceutische hulp de geregistreerde geneesmiddelen, genoemd in bijlage 1 bij deze regeling.
De Raad is van oordeel dat het dwingendrechtelijke karakter van deze bepalingen uit-gangspunt behoort te zijn voor het antwoord op de vraag of in een concreet geval terecht verstrekking van een geneesmiddel aan een verzekerde is geweigerd, zij het dat in een uitzonderlijk geval sprake kan zijn van zodanig bijzondere omstandigheden dat onver-korte toepassing van dwingendrechtelijke wetsbepalingen in die mate in strijd komt met regels van ongeschreven recht, dat die onverkorte toepassing geen rechtsplicht meer kan zijn.
Niet in geschil is dat het geneesmiddel Buscopan niet op bijlage 1 van de Regeling voor-komt en dat het middel op die grond niet voor verstrekking in aanmerking komt.
Het vorenoverwogene mede in aanmerking genomen is de Raad van oordeel dat hetgeen door de huisarts van appellant is aangevoerd, te weten de gestelde onacceptabele bij-werkingen zoals duizeligheid en misselijkheid in relatie tot het gebruik van Buscopan, alsmede het beroep van appellant op de effecten op zijn besteedbare inkomen, bepaald niet dusdanig zwaarwegend zijn dat gedaagde op grond van het ongeschreven recht gehouden zou zijn om (een tegemoetkoming terzake) dit geneesmiddel met voorbijgaan aan voormeld gesloten stelsel ingevolge de Zfw aan appellant te verstrekken.
Uit het voorafgaande volgt dat het bestreden besluit in rechte stand houdt en dat de aan-gevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. M.I. 't Hooft als voorzitter en mr. R.M. van Male en mr. G.M.T. Berkel-Kikkert als leden, in tegenwoordigheid van mr. A. van Netten als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 december 2002.