ECLI:NL:CRVB:2002:AF1608
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H.G. Rottier
- I. de Hartog
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van geschil over werkloosheidsuitkering en geschiktheid van werk
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep, gaat het om een geschil tussen een appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de toekenning van een werkloosheidsuitkering. De appellant, geboren in 1947 in Marokko, heeft sinds 1969 in Nederland gewerkt en was laatstelijk werkzaam als algemeen productiemedewerker. Hij heeft zijn werkzaamheden gestaakt vanwege gezondheidsklachten. De appellant heeft een uitkering aangevraagd op basis van de Werkloosheidswet (WW) na het beëindigen van zijn arbeidsovereenkomst. De Uwv heeft hem een loongerelateerde uitkering toegekend, maar heeft later besloten dat hij passend werk heeft geweigerd, wat leidde tot een weigering van zijn uitkering voor een bepaalde periode.
De appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin zijn beroep tegen het besluit van de Uwv ongegrond werd verklaard. De Raad heeft de zaak op 18 september 2002 behandeld, maar beide partijen zijn niet verschenen. De Raad heeft de grieven van de appellant, die onder andere betrekking hebben op de geschiktheid van de aangeboden functie als chauffeur, beoordeeld. De Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de functie niet passend is voor de appellant, gezien zijn lichamelijke beperkingen en de slechte beheersing van de Nederlandse taal.
De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het bestreden besluit van de Uwv in stand kan blijven. De Raad heeft geen aanleiding gezien om de kosten te vergoeden op basis van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak is gedaan op 30 oktober 2002, waarbij de Raad de overwegingen van de rechtbank heeft overgenomen en de grieven van de appellant niet voldoende onderbouwd achtte.