ECLI:NL:CRVB:2002:AF1608

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/4646 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van geschil over werkloosheidsuitkering en geschiktheid van werk

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep, gaat het om een geschil tussen een appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de toekenning van een werkloosheidsuitkering. De appellant, geboren in 1947 in Marokko, heeft sinds 1969 in Nederland gewerkt en was laatstelijk werkzaam als algemeen productiemedewerker. Hij heeft zijn werkzaamheden gestaakt vanwege gezondheidsklachten. De appellant heeft een uitkering aangevraagd op basis van de Werkloosheidswet (WW) na het beëindigen van zijn arbeidsovereenkomst. De Uwv heeft hem een loongerelateerde uitkering toegekend, maar heeft later besloten dat hij passend werk heeft geweigerd, wat leidde tot een weigering van zijn uitkering voor een bepaalde periode.

De appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin zijn beroep tegen het besluit van de Uwv ongegrond werd verklaard. De Raad heeft de zaak op 18 september 2002 behandeld, maar beide partijen zijn niet verschenen. De Raad heeft de grieven van de appellant, die onder andere betrekking hebben op de geschiktheid van de aangeboden functie als chauffeur, beoordeeld. De Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de functie niet passend is voor de appellant, gezien zijn lichamelijke beperkingen en de slechte beheersing van de Nederlandse taal.

De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het bestreden besluit van de Uwv in stand kan blijven. De Raad heeft geen aanleiding gezien om de kosten te vergoeden op basis van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak is gedaan op 30 oktober 2002, waarbij de Raad de overwegingen van de rechtbank heeft overgenomen en de grieven van de appellant niet voldoende onderbouwd achtte.

Uitspraak

00/4646 WW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellant heeft mr. H. Koelewijn, advocaat te Woerden, op bij aanvullend beroepschrift aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Utrecht op 12 juli 2000 tussen partijen gewezen uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 18 september 2002, waar partijen -met voorafgaand bericht- niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
Aan de aangevallen uitspraak -waarin appellant als eiser is aangeduid en gedaagde als verweerder- ontleent de Raad de volgende feiten en omstandigheden:
"Eiser, geboren [in] 1947 in Marokko, heeft sedert 1969 in Nederland gewerkt, heeft de Nederlandse nationaliteit en was laatstelijk werkzaam als algemeen produktiemedewerker gedurende 36 uur per week bij [naam bedrijf] te [naam vestigingsplaats], welke werkzaamheden hij op 3 september 1996 heeft gestaakt wegens maagklachten en klachten aan de luchtwegen.
Bij besluit van 26 augustus 1997 heeft verweerder hem met ingang van 13 juni 1997 uitkeringen ingevolge de Algemene arbeidsongeschiktheidswet en de Wet op de arbeidsongeschiktheidverzekering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
Uit het aan dit besluit ten grondslag liggend belastbaarheidspatroon blijkt dat, wat de psychische belastbaarheid betreft, conflicthantering beperkt is en dat er lichte tot en met matige beperkingen op de algehele fysieke belastbaarheid van eiser gelden.
Met ingang van 31 oktober 1997 is de arbeidsovereenkomst tussen eiser en zijn werkgever door de kantonrechter te Amersfoort ontbonden.
Op 1 november 1997 heeft eiser bij verweerder dienaangaande een uitkering ingevolge de WW aangevraagd. Bij besluit van 10 december 1997 heeft verweerder eiser met ingang van 3 november 1997 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde en aansluitende vervolguitkering krachtens de WW.
Op het zogeheten werkbriefje (Uitvoering werkloosheidswet) van 30 oktober 1998 heeft eiser aangegeven dat hij op 5 oktober 1998 heeft afgezien van een vacature bij [naam taxibedrijf] te vervullen omdat hij deze functie -mede om gezondheidsredenen- niet passend acht.
Blijkens de gedingstukken betrof dit een chauffeursfunctie waarin eiser bij [naam taxibedrijf] gedurende 20 uur per week met ingang van 8 oktober 1998 kon beginnen. Na eerst op proef met een chauffeur meegereden te zijn, heeft eiser vervolgens deze functie niet passend geacht, omdat hij niet goed met de te vervoeren personen kan praten en niet in staat is deze mensen te tillen.
Bij besluit van 2 december 1998 heeft verweerder eiser medegedeeld dat hij passend werk gedurende 20 uur per week bij werkgever [naam taxibedrijf] heeft geweigerd en dat op grond daarvan zijn uitkering ingevolge de WW, gebaseerd op 36 arbeidsuren per week, met ingang van 8 oktober 1998 over 20 uur per week wordt geweigerd.".
Bij het bestreden besluit van 22 maart 1999 heeft gedaagde zijn primaire besluit van 2 december 1998 gehandhaafd.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Appellant kan zich hiermee niet verenigen. De namens appellant aangevoerde grieven houden -samengevat- in dat de functie van chauffeur niet passend voor hem is vanwege zijn lichamelijke beperkingen en de slechte beheersing van de Nederlandse taal, vooral schrijven en lezen.
De vraag of de aangevallen uitspraak in rechte stand kan houden beantwoordt de Raad bevestigend.
De Raad kan zich verenigen met de in de aangevallen uitspraak vervatte overwegingen van de rechtbank en hij komt dan ook tot dezelfde conclusie.
De Raad merkt hierbij nog op dat de grief van appellant over het medische aspect ruimschoots is weerlegd door het geheel der beschikbare gegevens, waarvan met name de in eerste aanleg uitvoerig in aanmerking genomen medische beperkingen in samenhang bezien met de vereisten voor de functie van chauffeur bij [naam taxibedrijf] alsmede hetgeen namens gedaagde in het verweerschrift in hoger beroep naar voren is gebracht.
Met betrekking tot de grief van appellant aangaande de slechte beheersing van de Nederlandse taal merkt de Raad op dat namens appellant onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat appellant de eenvoudige communicatie met de te vervoeren jongeren van en naar de WSW-werkplaats en van en naar scholen, niet zou kunnen onderhouden. Eveneens is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij -zonodig met hulp- de presentielijst niet zou kunnen invullen.
Hetgeen overigens nog in hoger beroep is aangevoerd geeft de Raad geen aanleiding de aangevallen uitspraak voor onjuist te houden.
Gelet op het vorenoverwogene kan het bestreden besluit in stand blijven en komt de aangevallen uitspraak derhalve voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van mr. I. de Hartog als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2002.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) I. de Hartog.