ECLI:NL:CRVB:2002:AF1314

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/3902 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de weigering van schadevergoeding door de rechtbank in ambtenarenrechtelijke zaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep ingesteld door appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 mei 2000. Appellant, vertegenwoordigd door mr. D.C. Coppens, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank die de bestreden besluiten van de Korpsbeheerder van de politieregio Gooi en Vechtstreek heeft vernietigd, maar de rechtsgevolgen ervan in stand heeft gelaten. De Korpsbeheerder had appellant op basis van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) tijdelijk overgeplaatst en later ontslagen wegens ongeschiktheid voor zijn functie. Appellant verzocht de rechtbank om schadevergoeding, maar dit verzoek werd afgewezen omdat het niet tijdig zou zijn ingediend en onvoldoende gespecificeerd was.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 11 juli 2002, waarbij gedaagde niet aanwezig was. De Raad oordeelt dat de rechtbank ten onrechte het verzoek om schadevergoeding heeft afgewezen. Artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt geen eisen aan het tijdstip van een verzoek om schadevergoeding, en appellant had zijn verzoek tijdens de zitting van de rechtbank gedaan. De Raad concludeert dat de rechtbank het verzoek om schadevergoeding opnieuw moet behandelen, en verwijst de zaak terug naar de rechtbank Amsterdam.

Daarnaast heeft de Raad de Korpsbeheerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant in hoger beroep, vastgesteld op € 644,-, en het griffierecht van € 154,29 moet ook worden vergoed. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is openbaar uitgesproken op 3 oktober 2002.

Uitspraak

00/3902 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Korpsbeheerder van de politieregio Gooi en Vechtstreek, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant is op de daartoe bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 mei 2000, nrs.AW 96/8401/53 en AW 99/1234/53, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend, waarop appellants gemachtigde heeft gereageerd.
Appellants gemachtigde heeft de Raad nog een nader stuk doen toekomen.
Het geding is behandeld ter zitting van 11 juli 2002, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. D.C. Coppens, werkzaam bij AbvaKabo/FNV, en waar gedaagde zich - zoals tevoren was bericht - niet heeft doen vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Bij besluit van 9 april 1996 heeft gedaagde appellant op grond van het bepaalde in artikel 64 van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) in het belang van de dienst met onmiddellijke ingang tijdelijk overgeplaatst naar een andere functie. Dit besluit is, na bezwaar, gehandhaafd bij het bestreden besluit van 16 juli 1996.
1.2. Bij besluit van 2 juni 1998 heeft gedaagde appellant op grond van het bepaalde in artikel 94, eerste lid, aanhef en onder f, van het Barp met ingang van 15 september 1998 ontslag verleend wegens ongeschiktheid voor zijn functie, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken. Dit besluit is, na bezwaar, gehandhaafd bij het bestreden besluit van 29 december 1998.
1.3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak appellants beroep tegen de bestreden besluiten gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven, met bepalingen omtrent de vergoeding van proceskosten en griffierechten. Met betrekking tot appellants verzoek gedaagde (lees: de politieregio) te veroordelen tot vergoeding van de schade die appellant lijdt, heeft de rechtbank het volgende overwogen, waarbij appellant is aangeduid als eiser en gedaagde als verweerder.
"De rechtbank overweegt allereerst dat eiser dit verzoek voor het eerst heeft gedaan tijdens de behandeling van beide zaken ter zitting, hetgeen in strijd komt met een goede procesorde. Daar komt bij dat eiser de door hem geleden en te lijden schade onvoldoende heeft gespecificeerd. De rechtbank ziet derhalve thans geen grond om tot toewijzing van het verzoek om schadevergoeding over te gaan en evenmin om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:73, tweede lid, van de Awb.".
1.4. Het hoger beroep richt zich tegen de in de aangehaalde overweging besloten liggende weigering van de rechtbank gedaagde te veroordelen tot schadevergoeding.
2.1. De Raad overweegt in de eerste plaats het volgende. Gedaagde heeft in zijn verweer-schrift in hoger beroep grieven naar voren gebracht tegen de vernietiging door de recht-bank van de bestreden besluiten. Nu uitsluitend appellant in hoger beroep is gekomen en zijn hoger beroep zich beperkt tot de weigering gedaagde te veroordelen tot schadever-goeding, is het hoger beroep tot die weigering beperkt en is er geen ruimte voor de beoordeling van genoemde grieven van gedaagde. De Raad zal die derhalve verder buiten beschouwing laten.
2.2. De Raad stelt vervolgens vast dat artikel 8:73 van de Awb geen eisen stelt aan (het tijdstip van) een verzoek om veroordeling tot schadevergoeding. In de Memorie van Toelichting bij het Ontwerp van Wet tot wijziging van de Awb (TK 22 690, nr. 3) is neergelegd dat een verzoek als in dit artikel bedoeld, in elke stand van het geding kan worden gedaan. Nu appellant zijn verzoek ter zitting van de rechtbank heeft gedaan en daarbij heeft onderbouwd dat hij ten gevolge van de bestreden besluiten schade lijdt, vermag de Raad dan ook niet in te zien dat hij met de indiening van zijn verzoek in strijd met een goede procesorde heeft gehandeld. Voorzover onduidelijkheid bestond over de precieze hoogte van appellants schade, kon de rechtbank gebruik maken van de procedure die juist voor dit doel is gegeven in het tweede lid van artikel 8:73 van de Awb.
2.3. Uit het vorenstaande vloeit voort dat de rechtbank ten onrechte appellants verzoek om schadevergoeding op de gebezigde grond heeft afgewezen. De aangevallen uitspraak kan in zoverre niet in stand blijven.
2.4. De Raad acht het geraden dat het verzoek om schade-vergoeding opnieuw door de rechtbank wordt behandeld. Hij zal de zaak derhalve naar de rechtbank terugwijzen.
3. In het vorenstaande ziet de Raad aanleiding om gedaagde te veroordelen tot vergoeding van de met betrekking tot de in het onderhavige hoger beroep door appellant gemaakte proceskosten. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand.
Beslist is als hierna vermeld.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voorzover daarbij appellants verzoek om de politieregio te veroordelen tot vergoeding van de schade die hij lijdt, is afgewezen;
Wijst de zaak in zoverre terug naar de rechtbank Amsterdam;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant in hoger beroep ten bedrage van € 644,-, te betalen door de politieregio Gooi en Vechtstreek;
Bepaalt dat de politieregio aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 154,29 (voorheen ƒ 340,-) vergoedt.
Aldus gegeven door mr. G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als voorzitter en mr. M.M. van der Kade en mr. J.H. van Kreveld als leden, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2002.
(get.) G.P.A.M. Garvelink-Jonkers.
(get.) M. Pijper.
HD
9.09