ECLI:NL:CRVB:2002:AE8339
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.A. Hoogeveen
- Th.M. Schelfhout
- H.G. Rottier
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WW-uitkering en proceskostenveroordeling
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) gegrond verklaarde. De uitspraak van de rechtbank dateert van 9 december 1999. De Centrale Raad van Beroep behandelt de zaak op basis van de Werkloosheidswet (WW) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad stelt vast dat de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen op 1 januari 2002 in werking is getreden, waardoor het Uwv in plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv) optreedt in deze procedure.
De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht het bestreden besluit heeft vernietigd vanwege ondeugdelijke motivering, maar dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand zijn gelaten. De Raad bevestigt dat het systeem van de WW niet in de weg staat aan het verstrekken van voorschotten. Dit betekent dat het Uwv bevoegd is om de WW-uitkering die op voorschotbasis is verstrekt, in mindering te brengen op de uitkeringen ingevolge de AAW en WAO. De Raad oordeelt ook dat de rechtbank ten onrechte geen proceskostenveroordeling heeft uitgesproken, nu het bestreden besluit wegens een motiveringsgebrek is vernietigd. De Raad veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante, begroot op € 644 voor de procedure in eerste aanleg en € 644 voor het hoger beroep.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan op 29 mei 2002, waarbij de Raad de aangevallen uitspraak vernietigt voor zover geen proceskosten zijn toegekend en bevestigt voor het overige. De totale proceskosten worden vastgesteld op € 1288, te betalen aan de griffier van de Raad.