ECLI:NL:CRVB:2002:AE8327
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.A. Hoogeveen
- Th.M. Schelfhout
- H.G. Rottier
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de werkloosheidsuitkering na ontslag en sollicitatie bij nieuwe werkgever
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de werkloosheidsuitkering van appellant, die sinds 16 oktober 1996 in het genot was van een WW-uitkering na de ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst. Appellant had op 16 juni 1998 een sollicitatiegesprek bij [X.] en heeft op 29 en 30 juni 1998 'meegelopen' bij dit bedrijf. Op 1 juli 1998 heeft hij echter zijn werkzaamheden bij [X.] niet voortgezet. De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft bij besluit van 16 november 1998 de WW-uitkering van appellant met ingang van 1 juli 1998 blijvend geheel geweigerd, omdat appellant geen passend werk heeft behouden. Dit besluit is door de rechtbank Roermond in een eerdere uitspraak bevestigd.
De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellant behandeld en vastgesteld dat appellant verkeerde in een situatie waarin hij arbeid verrichtte. Het 'meelopen' bij [X.] moet worden aangemerkt als het hebben van passende arbeid, ook al heeft [X.] nooit tot betaling overgegaan. De Raad overweegt dat appellant, door zijn eigen toedoen, geen passende arbeid heeft behouden. Hij had de tijd moeten nemen om te bezien of zijn ex-collega daadwerkelijk bij [X.] zou gaan werken en had het probleem met zijn werkgever kunnen bespreken. De Raad concludeert dat er geen klemmende reden was om niet bij [X.] te verschijnen en dat appellant derhalve geen recht heeft op de WW-uitkering. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
De uitspraak is gedaan door de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden unaniem tot dit oordeel zijn gekomen. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskosten worden vergoed.