ECLI:NL:CRVB:2002:AE8229

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/2167 WVG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanvraag woonvoorzieningen op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Gedaagde had in het voorjaar van 1998 verzocht om woonvoorzieningen op basis van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg). Appellant kende bij besluit van 26 januari 1999 enkele voorzieningen toe, maar verklaarde het bezwaar van gedaagde tegen dit besluit ongegrond. De rechtbank Amsterdam oordeelde op 9 maart 2001 dat het bezwaar gegrond was en vernietigde het besluit van appellant, waarbij werd gelast dat binnen zes weken een nieuw besluit op bezwaar moest worden genomen. Appellant ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

Tijdens de zitting op 3 september 2002 werd het hoger beroep behandeld. Appellant trok een deel van het hoger beroep in, maar bleef in geschil over de omvang van de aanvraag van gedaagde. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellant de omvang van de aanvraag had miskend. De Raad stelde vast dat de aanvraag van gedaagde niet ruimer was dan appellant had aangenomen en dat er geen aanwijzingen waren dat gedaagde meer voorzieningen had aangevraagd dan waarover was beslist. De Raad oordeelde dat het hoger beroep in zoverre slaagde en dat de aangevallen uitspraak niet in stand kon blijven.

De Raad veroordeelde appellant tot vergoeding van de proceskosten in hoger beroep, die werden begroot op € 322,--. De uitspraak werd gedaan door de Centrale Raad van Beroep, met M.I. 't Hooft als voorzitter en R.M. van Male en G.M.T. Berkel-Kikkert als leden, in aanwezigheid van griffier A. van Netten.

Uitspraak

01/2167 WVG
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, appellant
en
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Gedaagde heeft in het voorjaar van 1998 verzocht haar op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) een aantal woonvoorzieningen toe te kennen.
Appellant heeft haar bij besluit van 26 januari 1999 voorzieningen toegekend voor de bediening van het licht en het sluiten en openen van de voordeur.
Bij het bestreden besluit van 26 augustus 1999 heeft appellant het bezwaar van gedaagde tegen dat besluit ongegrond verklaard.
De rechtbank Amsterdam heeft bij uitspraak van 9 maart 2001 het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en gelast dat binnen zes weken na toezending van de uitspraak een nieuw besluit op bezwaar zal worden genomen. Voorts is appellant veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht.
Appellant is op bij beroepschrift aangevoerde gronden van die uitspraak in hoger beroep gekomen.
Namens gedaagde heeft mr. M.F. Vermaat, advocaat te Amsterdam, van verweer gediend en nadere stukken ingezonden.
Bij brief van 13 maart 2002 heeft appellant de Raad kennis gegeven van een nader besluit.
Namens gedaagde is op 8 april 2002 een reactie ingezonden.
Appellant heeft bij brief van 4 juni 2002 desgevraagd stukken ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 3 september 2002. Voor appellant is daar verschenen mr. N. Wohlgemuth Kitselaar, werkzaam bij de gemeente Amsterdam. Gedaagde is daar met schriftelijke kennisgeving niet verschenen.
II. MOTIVERING
Blijkens de gedingstukken en het verhandelde ter zitting van de Raad heeft het hoger beroep uitsluitend nog betrekking op de vraag of de rechtbank terecht en op juiste gronden heeft geoordeeld dat appellant de omvang van de aanvraag van gedaagde heeft miskend. Appellant heeft het hoger beroep voor zover het betrekking heeft op het oordeel van de rechtbank over de gordijnopener ingetrokken.
De rechtbank heeft ter zake van het overgebleven geschilpunt het volgende overwogen:
"Eiseres stelt onder verwijzing naar het rapport van stichting Tot & Met dat zij heeft verzocht om een omgevingsbesturing om de gordijnen, licht, deur en dergelijke te bedienen. Dit betekent dat ook een besturing voor het openen van de keukendeur, poortdeur, ramen en (de aanpassing van) een thermostaat tot haar aanvraag moet worden gerekend.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat moet worden uitgegaan van hetgeen de rapporteur van stichting Tot & Met met betrekking tot de wensen van eiseres op 15 oktober heeft genoteerd. De door eiseres thans genoemde zaken staan niet in de rapportage van Stichting Tot & Met en eiseres heeft er in de bezwaarfase nimmer blijk van gegeven dat zij haar aanvraag wenste aan te vullen. Deze zaken moeten dan ook in het kader van de onderhavige procedure buiten beschouwing worden gelaten.
In voornoemde rapportage van de Stichting Tot & Met staat onder het kopje "vraagstelling": omgevingsbesturing (= afstandbediening om vanuit bed licht, deur gordijnen, etc. te bedienen). Voorts blijkt uit een naar aanleiding van genoemde rapportage op 15 december opgemaakte offerte van GEWA Nederland BV dat eiseres onder meer heeft verzocht om: "woningaanpassing ten behoeve van open zetten keukendeur vanuit bed" en "raamopener naar buiten".
Gelet op de inhoud van deze stukken valt naar het oordeel van de rechtbank geenszins om uit te sluiten dat eiseres daadwerkelijk heeft verzocht om een omgevingsbesturing die tevens is gericht op het openen van een keukendeur, poortdeur, raamopener, en het aanpassen van de thermostaat. Dat de medewerker van de Stichting Tot & Met in dit geval de wensen van eiseres niet uitputtend heeft genoteerd, valt eiseres niet te verwijten en komt voor risico voor verweerder nu deze Stichting door verweeder is ingeschakeld. Verweerders stelling dat eiseres in het verdere verloop van de procedure nimmer heeft laten blijken dat de omvang van de aanvraag niet volledig zou zijn, gaat niet op, nu uit het dossier blijkt dat het geschil na het advies van Stichting Tot & Met heeft beperkt tot de al dan niet passendheid van de voorgestelde mechanische trekapparatuur, terwijl de beslissing op een omgevingsbesturing daarom is blijven rusten. Uit het voorgaande volgt dat verweerder ten onrechte geen beslissing heeft genomen op de aanvraag van eiseres om een omgevingsbesturing ten behoeve van het openen van de keukendeur, poortdeur, ramen, en het aanpassen van de thermostaat."
Appellant kan zich daarmee niet verenigen. Aangevoerd is dat appellant is afgegaan op het advies van zijn adviseur, de organisatie Tot & Met, en dat uit dat advies niet blijkt dat gedaagde meer heeft aangevraagd dan door deze adviseur in de advisering is betrokken. Gedaagde heeft er volgens appellant ook in de bezwaarfase niet op gewezen dat meer voorzieningen zijn aangevraagd dan waarover een besluit is genomen. Het geschil had toen uitsluitend betrekking op de vorm van de toegekende voorzieningen, niet op de omvang van de aanvraag. Eerst in beroep bij de rechtbank heeft de advocaat van gedaagde aangevoerd dat meer is aangevraagd dan waarover een beslissing is genomen. Dat kan volgens appellant evenwel geen betekenis hebben voor de omvang van de aanvraag waarover besluitvorming heeft plaats gevonden.
Gedaagde heeft in hoger beroep doen aanvoeren dat het haar bevreemdt dat appellant in beroep is gekomen tegen het oordeel van de rechtbank betreffende de omvang van de aanvraag nu tussen partijen was afgesproken dat het hoger beroep alleen betrekking zou hebben op de vraag of een gordijnopener wel of niet onder Wvg valt.
De Raad is allereerst van oordeel dat de namens gedaagde gestelde afspraak, wat daarvan verder moge zijn, geen betekenis kan hebben voor het beroepsrecht van appellant.
Met betrekking tot de door appellant in geschil gebrachte vraag overweegt de Raad dat de omvang van de aanvraag van een belanghebbende moet worden vastgesteld aan de hand van alle relevante feiten en omstandigheden van het concrete voorliggende geval. Daarvan uitgaande is de Raad van oordeel dat uit de gedingstukken niet blijkt van een ruimere omvang van de aanvraag van gedaagde dan waarvan appellant bij de voorbereiding van het primaire besluit is uitgegaan. De Raad acht in het onderhavige geval van betekenis dat uit de rapportage van Tot & Met niet concreet blijkt dat gedaagde een meer omvattende aanvraag heeft gedaan dan vanwege appellant is behandeld en dat van zodanige bedoeling ook niet blijkt uit het verloop van de bezwaarfase.
Hieruit volgt dat het hoger beroep in zoverre slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, niet in stand kan blijven.
De Raad acht, nu in hoger beroep materieel aan het belang van gedaagde met betrekking tot de motoren voor de gordijnrails is tegemoet gekomen, termen aanwezig om appellant op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen tot vergoeding van proceskosten in hoger beroep. Deze worden begroot op € 322,--.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten, te weten het oordeel dat ten onrechte geen beslissing is genomen op de aanvraag van omgevingsbesturing voor de keukendeur, de poortdeur, de ramen en het aanpassen van de thermostaat;
Vernietigt de aangevallen uitspraak tevens voor zover daarin is gelast in zoverre een beslissing op bezwaar te nemen;
Veroordeelt appellant tot vergoeding van proceskosten groot € 322,-- en wijst de gemeente Amsterdam aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Aldus gegeven door mr. M.I. 't Hooft als voorzitter en mr. R.M. van Male en mr. G.M.T. Berkel-Kikkert als leden, in tegenwoordigheid van mr. A. van Netten als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 september 2002.
(get.) M.I. 't Hooft
(get.) A. Netten