ECLI:NL:CRVB:2002:AE7242

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 augustus 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
99/6318 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake terugvordering van bijstandsuitkering op basis van de Algemene bijstandswet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de president van de rechtbank Roermond, waarin de terugvordering van bijstandsuitkering door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasbree aan de orde is. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.B.J.G.M. Schyns, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van 9 november 1999, waarin haar beroep ongegrond werd verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 9 juli 2002.

De achtergrond van het geschil betreft een besluit van 3 mei 1999, waarbij gedaagde een eerder besluit van 22 juni 1998 heeft herzien. Dit leidde tot de toekenning van bijzondere bijstand in de vorm van leenbijstand voor herinrichtingskosten, maar ook tot de terugvordering van een bedrag van f 2.000,-- aan te veel betaalde leenbijstand. Appellante betwistte de terugvordering van f 1.171,20, stellende dat zij redelijkerwijs niet had kunnen begrijpen dat er sprake was van onverschuldigd betaalde bijstand.

De Raad overweegt dat artikel 81 van de Algemene bijstandswet (Abw) van toepassing is, en dat gedaagde ten onrechte artikel 81, tweede lid, heeft ingeroepen voor de terugvordering. De Raad concludeert dat het bestreden besluit in strijd is met de wet en verklaart het beroep gegrond. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit blijven in stand, en gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 1.288,--. De uitspraak van de Raad is gedaan op 20 augustus 2002.

Uitspraak

99/6318 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasbree, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. J.B.J.G.M. Schyns, advocaat te Venlo, op bij een aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de president van de rechtbank Roermond van 9 november 1999, reg.nrs. 99/950 en 99/951 NABW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 9 juli 2002, waar appellante zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. A. Verblackt, kantoorgenoot van haar gemachtigde, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door drs. D. van Dijck, werkzaam bij de gemeente Helden.
II. MOTIVERING
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Gelet op de omvang van het geding in hoger beroep volstaat hij hier met het volgende.
Bij - primair - besluit van 3 mei 1999 heeft gedaagde een tot appellante gericht besluit van 22 juni 1998 met toepassing van artikel 69, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene bijstandswet (Abw) herzien, in die zin dat aan haar bijzondere bijstand in de vorm van leenbijstand voor herinrichtingskosten wordt toegekend tot een bedrag van f 943,52. Voorts is daarbij, met toepassing van artikel 81, tweede lid, van de Abw, een bedrag van f 2.000,-- aan te veel betaalde leenbijstand van haar teruggevorderd. Bij besluit op bezwaar van 6 september 1999 heeft gedaagde, voorzover hier van belang, de terugvordering beperkt tot een bedrag van f 1.171,20 (het bestreden besluit).
Appellante heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat gedaagde het onverschuldigd betaalde bedrag van f 1.171,20 ten onrechte van haar heeft teruggevorderd, aangezien zij redelijkerwijs niet had kunnen begrijpen dat sprake was van onverschuldigd betaalde bijstand.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de president van de rechtbank - voorzover hier van belang - het beroep ongegrond verklaard, waarmee appellante zich niet kan verenigen.
De Raad overweegt als volgt.
Artikel 81 van de Abw luidt:
" 1. Bijstand die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 14 of 69, derde of vierde lid, ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, wordt van de belanghebbende teruggevorderd.
2. Hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald wordt teruggevorderd voor zover de belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen.
3. Terugvordering als bedoeld in het tweede lid vindt niet plaats, indien de betreffende kosten zijn gemaakt meer dan twee jaar vóór de datum van verzending van het besluit tot terugvordering.".
Blijkens de memorie van toelichting is artikel 81, eerste lid, van de Abw geschreven voor de gevallen waarin een wijziging van de omstandigheden of (nieuw) gebleken feiten en omstandigheden nopen tot herziening of intrekking van een besluit inzake de verlening van bijstand. In een dergelijk geval dient het betrokken bestuursorgaan - behoudens toepassing van artikel 69, vijfde lid, van de Abw - allereerst een besluit als bedoeld in de artikelen 14 of 69, derde of vierde lid, van de Abw te nemen. Indien een besluit als bedoeld in de artikelen 14 of 69, derde of vierde lid, van de Abw is genomen, is het bestuursorgaan vervolgens op grond van artikel 81, eerste lid, van de Abw gehouden over te gaan tot terugvordering van de ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende bijstand, tenzij toepassing dient te worden gegeven aan artikel 78, derde lid, van de Abw. Artikel 81, tweede lid, van de Abw is daarentegen - uitsluitend - geschreven voor de gevallen waarin geen sprake is van ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende bijstand, maar waarin - bijvoorbeeld als gevolg van een administratieve vergissing van het bestuursorgaan - meer aan bijstand is betaald dan waarop de belanghebbende volgens het toekenningsbesluit recht heeft. In een dergelijk geval is deze bepaling de juridische grondslag voor terugvordering van het onverschuldigd betaalde bedrag. Daarbij geldt als voorwaarde dat de belanghebbende redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat onnodig of te veel is uitgekeerd en - op grond van artikel 81, derde lid, van de Abw - als beperking een termijn van twee jaar na het maken van de desbetreffende kosten waarbinnen deze terugvorderingsgrond kan worden gehanteerd. Mede gelet op artikel 78, eerste lid, van de Abw is het bestuursorgaan niet vrij om artikel 81, tweede lid, van de Abw toe te passen in de gevallen waarop artikel 81, eerste lid, van de Abw ziet.
In het onderhavige geval staat vast dat sprake is van tot een te hoog bedrag verleende bijstand als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 69, derde lid, aanhef en onder b, van de Abw. Gedaagde had dan ook met toepassing van artikel 81, eerste lid, van de Abw, het onverschuldigd betaalde bedrag van appellante moeten terugvorderen.
Gedaagde heeft derhalve ten onrechte artikel 81, tweede lid, van de Abw aan de terugvordering ten grondslag gelegd.
Daaruit vloeit voort dat het bestreden besluit in strijd is met de wet. De Raad zal om die reden, met vernietiging van de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten, het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
Nu van dringende redenen als bedoeld in artikel 78, derde lid, van de Abw is niet gebleken, kan toepassing door gedaagde van de juiste bepalingen niet leiden tot een andere uitkomst dan in het bestreden besluit reeds is neergelegd. Om die reden ziet de Raad aanleiding te bepalen dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand blijven.
Hetgeen door appellante is aangevoerd kan gelet op het voorgaande buiten bespreking blijven.
De Raad ziet ten slotte aanleiding gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. De Raad begroot die kosten op € 1.288,-- voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten;
Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellante tot een bedrag van in totaal
€ 1.288,--, te betalen door de gemeente Maasbree aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat de gemeente Maasbree aan appellante het betaalde griffierecht van in totaal
€ 104,37 (¦ 230,--) vergoedt.
Aldus gegeven door mr. G.A.J. van den Hurk als voorzitter en mr. drs.Th.G.M. Simons en mr. drs. N.J. van Vulpen-Grootjans als leden, in tegenwoordigheid van
mr. P.E. Broekman als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2002.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) P.E. Broekman.
AP0508