[A.], wonende te [B.] (Indonesië), eiseres,
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 15 juni 1999, kenmerk 0403008/BZ 1128/99/219 heeft verweerster ten aanzien van eiseres een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen burgeroorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dit besluit heeft eiseres bij de Raad beroep ingesteld. In het beroepschrift is uiteengezet waarom eiseres zich met dit besluit niet kan verenigen.
Hangende beroep heeft E. de Ruyter-Penningnieuwland te Weesp zich als gemachtigde voor eiseres gesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 7 maart 2002. Aldaar is eiseres verschenen bij haar gemachtigde E. de Ruyter-Penningnieuwland, voornoemd, terwijl verweerster zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. M.S.K. van Gammeren, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
Eiseres, die is geboren [in] 1936 te [C.] in het voormalig Nederlands-Indië, heeft zich in februari 1997 tot verweerster gewend met het verzoek om erkenning als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet, om toekenning van een periodieke uitkering en om toekenning van voorzieningen ingevolge de Wet. Eiseres heeft deze aanvraag gebaseerd op lichamelijke en psychische klachten, die naar zij meent, een gevolg zijn van haar oorlogservaringen in het voormalig Nederlands-Indië.
Bij besluit van 13 november 1998, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerster aangegeven dat weliswaar de internering tijdens de Bersiap-periode in kamp Sukodono wordt aangemerkt als calamiteit als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder f, van de Wet doch de aanvraag is afgewezen onder de - aan terzake uitgebracht medisch advies ontleende - overweging dat ten aanzien van eiseres niet is voldaan aan de ingevolge de Wet geldende eis dat sprake is van lichamelijk of psychisch letsel tengevolge van de ondervonden oorlogsgebeurtenissen leidend tot blijvende invaliditeit in de zin van artikel 2 van de Wet. Volledigheidshalve heeft verweerster opgemerkt dat eiseres niet voldoet aan de in artikel 3, eerste lid, sub a, van de Wet genoemde territorialiteitseis en aangezien eiseres niet kan worden aangemerkt als burger-oorlogsslachtoffer toetsing aan artikel 3, zesde lid, van de Wet niet aan de orde is.
De Raad dient in dit geding de vraag te beantwoorden of het bestreden besluit in rechte kan standhouden. Dienaangaande overweegt de Raad als volgt.
Blijkens de gedingstukken staat verweerster ten aanzien van de lichamelijke klachten, zijnde diabetes mellitus, oogklachten en verhoogde bloeddruk, op het standpunt dat deze klachten geen verband houden met de oorlogscalamiteiten, maar deze klachten constitutioneel dan wel degeneratief van aard zijn.
Deze zienswijze is in overeenstemming met de adviezen van een tweetal geneeskundig adviseurs van de Pensioen- en Uitkeringsraad, die de beschikking hebben gehad over informatie van zowel de behandelend internist als de behandelend orthopaed van eiseres.
De Raad acht het bestreden besluit voor wat betreft de lichamelijke klachten op grond van deze adviezen deugdelijk voorbereid en gemotiveerd. In hetgeen van de zijde van eiseres in beroep naar voren is gebracht, hierop neerkomend dat eiseres vanaf haar kindsjaren (1942) al oogklachten heeft, ziet de Raad geen aanknopingspunten voor een andersluidend standpunt.
Ten aanzien van de psychische klachten heeft verweerster zich ook achter de adviezen van de twee geneeskundig adviseurs van de Pensioen- en Uitkeringsraad geschaard. De geneeskundig adviseurs hebben aangegeven dat weliswaar sprake is van psychische klachten, maar dat deze niet hebben geleid tot invalidering in de zin van de Wet.
De Raad acht het bestreden besluit aangaande de psychische klachten niet deugdelijk voorbereid en gemotiveerd. Daarbij overweegt de Raad dat de geneeskundig adviseurs eiseres niet (persoonlijk) hebben onderzocht, zij zich met betrekking tot de psychische klachten slechts hebben gebaseerd op informatie van de behandelend orthopaed en internist van eiseres en niet beschikten over informatie van de huisarts (omdat deze inmiddels overleden was). Ondanks dat in de opgave gezondheidsklachten en in het sociaal rapport van 29 december 1997 is aangegeven dat eiseres te kampen heeft met psychische klachten heeft noch verweerster noch een van de geneeskundig adviseurs aanleiding gezien een onderzoek te (laten) verrichten met betrekking tot de psychische klachten. De Raad is van oordeel dat het onderzoek naar de vraag of de psychische klachten, en zo ja in hoeverre deze klachten samenhangen met de oorlogscalamiteiten 'te mager' is geweest en het bestreden besluit niet kan dragen.
Dat eiseres zich tot nog toe nimmer onder psychiatrische behandeling heeft gesteld, doet aan het vorenstaande niet af.
In hetgeen zijdens verweerster ter zitting is aangegeven, er op neerkomend dat uit medisch/ethisch gezichtspunt geen medisch onderzoek is verricht om te voorkomen dat ten onrechte bij eiseres verwachtingen zouden kunnen worden gewekt omdat eiseres niet voldoet aan de in artikel 3 van de Wet genoemde territorialiteitseis, ziet de Raad geen aanknopingspunt voor een andersluidend standpunt.
In dit verband merkt de Raad op dat zo eiseres, in de toekomst, erkend wordt als burgeroorlogsslachtoffer in de zin van artikel 2 van de Wet, de aanvraag van eiseres nog getoetst zal dienen te worden aan de zogenaamde territorialiteitseis als neergelegd in artikel 3 van de Wet.
De Raad overweegt dat het bestreden besluit niet is genomen in overeenstemming met de zorgvuldigheid die verweerster bij de voorbereiding van besluiten in acht heeft te nemen en ziet aanleiding het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te vernietigen.
De Raad acht, ten slotte, termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:75 van de Awb verweerster te veroordelen in de proceskosten van eiseres, bestaande uit € 11,82 aan reiskosten.
Beslist wordt derhalve als volgt.
De Centrale Raad van Beroep,
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het bestreden besluit;
Bepaalt dat verweerster een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt verweerster in de proceskosten van eiseres ad € 11,82, te betalen door de Pensioen- en Uitkeringsraad;
Bepaalt dat het betaalde griffierecht ad thans € 27,23 door de Pensioen- en Uitkeringsraad aan eiseres wordt vergoed.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter, mr. G.J.H. Doornewaard en mr. R.P.Th. Elshoff als leden, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 18 april 2002.