ECLI:NL:CRVB:2002:AE4543

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/261 AW, 00/719 AW, 00/734 AW t/m 00/740 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering aanwijzing flo-functie voor technisch rechercheurs in de politie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 mei 2002 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de Korpsbeheerder van de politieregio Haaglanden om de functie van technisch rechercheur aan te wijzen als flo-functie, waaraan een leeftijdsgrens van 60 jaar is verbonden. Appellanten, die werkzaam zijn in deze functie, hebben bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de Korpsbeheerder, die hen niet als flo-functie heeft aangewezen. De Raad heeft vastgesteld dat de weigering om de functie aan te wijzen als flo-functie niet alleen de appellanten betreft, maar ook een breder effect heeft op alle vervullers van deze functie binnen de politie. De Raad concludeert dat de aanwijzing van een functie als flo-functie een algemeen verbindend voorschrift is, waartegen geen rechtsmiddelen openstaan op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad heeft de bestreden besluiten en de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en de bezwaren van appellanten alsnog niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is de Korpsbeheerder veroordeeld in de proceskosten van de appellanten, die zijn vastgesteld op een bedrag per appellant voor zowel de eerste aanleg als het hoger beroep. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging bij het aanwijzen van flo-functies en de gevolgen daarvan voor de betrokken ambtenaren.

Uitspraak

00/261 AW, 00/719 AW en 00/734 t/m 740 AW
U I T S P R A A K
in de gedingen tussen:
1. [Appellant 1], wonende te [woonplaats 1],
2. [Appellant 2], wonende te [woonplaats 2],
3. [Appellant 3], wonende te [woonplaats 3],
4. [Appellant 4], wonende te [woonplaats 4],
5. [Appellant 5], wonende te [woonplaats 5],
6. [Appellant 6], wonende te [woonplaats 6],
7. [Appellant 7], wonende te [woonplaats 6],
8. [Appellant 8], wonende te [woonplaats 6],
9. [Appellant 9], wonende te [woonplaats 6], appellanten,
en
de Korpsbeheerder van de politieregio Haaglanden, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Namens appellanten is op bij (aanvullende) beroepschriften aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 29 december 1999, nrs. AWB 98/9338, 98/9376, 98/9394, 98/9402, 98/9436, 98/9440, 98/9529, 98/9541, 98/9563 en 98/9648 AW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde zijn verweerschriften ingediend.
De gedingen zijn gevoegd behandeld ter zitting van 7 maart 2002, waar zijn verschenen: voor appellant 1 mr. P.F. Adolf, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand; voor appellant 2 mr. J.G.N. Schreuders, werkzaam bij de RMU; voor appellanten 3 t/m 5 mr. K.I. Meijering, werkzaam bij de ACP en voor appellanten 6 t/m 9 mr. D.C. Coppens, werkzaam bij de NPB. Gedaagde heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. M.J. Kruizinga, werkzaam bij de politieregio Haaglanden.
II. MOTIVERING
1.1. Onder verwijzing naar de aangevallen uitspraak voor een meer uitgebreide weergave van de in deze gedingen van belang zijnde feiten volstaat de Raad thans met vermelding van het volgende.
1.2. Appellanten zijn sedert 1 april 1994 werkzaam bij gedaagdes politiekorps in de functie van technisch rechercheur dan wel materiedeskundige technische recherche, een zogenaamde administratief-technische functie, waaraan in beginsel geen functioneel leeftijdsontslag (flo) is verbonden. Artikel 88, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp), zoals dat artikellid tot 1 januari 2001 luidde, bood aan het bevoegd gezag de mogelijkheid een dergelijke functie als flo-functie aan te wijzen.
Artikel 1 van de op artikel 88, eerste lid, van het Barp gebaseerde "Regeling functioneel leeftijdsontslag administratief-technische functies" (hierna: de Regeling) bepaalt dat het bevoegd gezag functies van ambtenaren, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie, kan aanwijzen waaraan een leeftijdsgrens van 60 jaar is verbonden, indien deze aan een drietal, in de Regeling genoemde, voorwaarden voldoen.
1.3. Bij gelijkluidende, ten aanzien van ieder der appellanten afzonderlijk genomen, bestreden besluiten van 2 november 1998 heeft gedaagde de bezwaren van appellanten tegen de in de primaire besluiten van 9 en 15 april 1998 neergelegde weigering om hun functies aan te wijzen als een functie waaraan een leeftijdsgrens van 60 jaar is verbonden, ongegrond verklaard. Hieraan lag, zoals in het verweerschrift nader is uiteengezet, de overweging ten grondslag dat de door appellanten uitgeoefende functies niet voldoen aan de in de Regeling genoemde voorwaarden.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak de beroepen van appellanten tegen die besluiten ongegrond verklaard.
2.1. De Raad stelt ambtshalve de vraag aan de orde of gedaagde appellanten, gelet op artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht, wel terecht in hun bezwaar hebben ontvangen. Daartoe overweegt hij het volgende.
2.2. Ingevolge artikel 8:2, aanhef en onder a, van de Awb kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit inhoudende een algemeen verbindend voorschrift.
2.3. Uit de bewoordingen en de strekking van artikel 88, eerste lid, van het Barp, zoals nader uitgewerkt in de Regeling, leidt de Raad af dat bij het aanwijzen van flo-functies de aard en de inrichting van de aan de functie verbonden werkzaamheden centraal staan. Indien tot aanwijzing van een functie wordt besloten, ligt het in de rede deze aanwijzing te doen gelden voor die functie als zodanig en niet uitsluitend voor degene die haar op een bepaald moment bekleedt. In het onderhavige geval is dit niet anders, nu gedaagde ter zitting desgevraagd te kennen heeft gegeven dat, mocht hij tot aanwijzing (moeten) overgaan, deze niet beperkt zal blijven tot appellanten, maar zal gelden voor iedereen die dezelfde AT-functie als appellanten bij de technische recherche vervult.
2.4. Indien gedaagde van zijn in artikel 1 van de Regeling gegeven bevoegdheid gebruik had gemaakt, zou zijn aanwijzingsbesluit derhalve niet slechts voor appellanten hebben gegolden maar voor een reeks van gevallen en zou het gericht zijn geweest tot een open, in abstracto omschreven groep van personen, namelijk de vervullers van de functie. Zo'n besluit tot aanwijzing als flo-functie behelst weliswaar geen zelfstandige rechtsnorm, doch beperkt zich evenmin tot het bepalen van de werkingssfeer van elders gestelde normen naar plaats of tijd. Het is zodanig met de inhoud van het Barp en de Regeling verknoopt dat het daarvan niet los kan worden gezien en moet dan ook worden beschouwd als onderdeel van een samenstel van algemeen verbindende voorschriften.
2.5. Bij een positief besluit zou mitsdien sprake zijn geweest van de vaststelling van een algemeen verbindend voorschrift, waartegen op grond van de Awb geen rechtsmiddelen open staan. De weigering een zodanig besluit te nemen dient voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep hiermee te worden gelijkgesteld.
2.6. Gelet op artikel 7:1, eerste lid, in samenhang met artikel 8:2, aanhef en onder a, van de Awb hadden de bezwaren van appellanten derhalve niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Nu dit niet is geschied, komen de bestreden besluiten en de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking. De Raad zal met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de bezwaren alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
3. De Raad ziet voorts aanleiding gedaagde op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellanten. Deze worden, uitgaande van negen samenhangende zaken, begroot op een bedrag van (€ 805 x 1,5 : 9 =) € 134,17 per appellant wegens in eerste aanleg verleende rechtsbijstand en een bedrag van (€ 644 x 1,5 : 9 =) € 107,34 per appellant wegens in hoger beroep verleende rechtsbijstand.
4. Beslist wordt derhalve zoals in rubriek III is vermeld.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart de inleidende beroepen alsnog gegrond en vernietigt de bestreden besluiten;
Verklaart appellanten alsnog niet-ontvankelijk in hun bezwaar;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten, in eerste aanleg tot een bedrag van € 134,17 en in hoger beroep tot een bedrag van € 107,34, door de politieregio [Regio] aan ieder van de appellanten te betalen;
Bepaalt dat de politieregio [Regio] wegens het in eerste aanleg en hoger beroep betaalde griffierecht aan appellanten 1, 2 en 3 tot en met 5 ieder € 249,58 (voorheen f 550,-) en appellanten 6 tot en met 9 € 133,87 (voorheen f 295,-) vergoedt.
Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr. M.M. van der Kade en mr. R. Kooper als leden, in tegenwoordigheid van N. Doekharan als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2002.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) N. Doekharan.
HD
20.05
Q