ECLI:NL:CRVB:2002:AE3719

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
99/4152 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.J. van Vulpen-Grootjans
  • J.M.A. van der Kolk-Severijns
  • H.G. Rottier
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van bijstandsuitkering en onderhuurkorting door de Centrale Raad van Beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 april 2002 uitspraak gedaan in hoger beroep over de bijstandsuitkering van appellant, die sinds 1975 een bijstandsuitkering ontvangt. Appellant, eigenaar van een pand aan de [P.]straat, had een deel van zijn woning verhuurd. De gemeente Groningen, als gedaagde, had een korting van f 190,24 per maand op de bijstandsuitkering toegepast wegens onderverhuur. Appellant was het hier niet mee eens en had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Groningen.

De Raad heeft vastgesteld dat de gemeente op goede gronden de korting had toegepast, conform artikel 10, eerste lid aanhef en onder b, van het Bijstandsbesluit landelijke normering (BLN). De Raad oordeelde dat het niet van belang is of de verhuur door de eigenaar of door de huurder van de woning plaatsvond. Appellant had in hoger beroep aangevoerd dat de korting met terugwerkende kracht was toegepast, maar de Raad vond hiervoor geen steun in de gedingstukken.

De Raad benadrukte dat het bijstandsverlenend orgaan gerechtigd is om op basis van een herbeoordeling van het recht op bijstandsuitkering over een reeds verstreken periode tot intrekking of herziening over te gaan, mits dit niet in strijd is met enige regel van recht of algemeen rechtsbeginsel. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd diende te worden, en er waren geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend aan appellant.

De uitspraak bevestigt de noodzaak voor bijstandsverlenende instanties om zorgvuldig om te gaan met de beoordeling van bijstandsuitkeringen, vooral in gevallen van verhuur en de bijbehorende kortingen.

Uitspraak

99/4152 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. E.R.M. Russel, advocaat te Groningen, op bij het beroepschrift aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Groningen op 28 juni 1999 tussen partijen gewezen uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadien nog nadere stukken ingezonden.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 5 maart 2002, waar partijen - zoals tevoren aangekondigd - niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Appellant ontvangt sedert 1975 een bijstandsuitkering naar de norm voor een echtpaar. Hij is eigenaar van het uit een benedenwoning en een bovenwoning bestaande pand [P.]straat [..] en [..]a en heeft blijkens de huurovereenkomst een deel van de woning [P.]straat [..] verhuurd. In verband met de inkomsten uit verhuur is met ingang van 1 mei 1990 op zijn bijstandsuitkering een korting toegepast, welke is berekend door op de huurinkomsten de eigenaarlasten van de woning [P.]straat [..] in mindering te brengen.
Naar aanleiding van een eind 1994/begin 1995 uitgevoerd heronderzoek heeft gedaagde bij besluit van 15 juni 1995 de bijstandsuitkering van appellant per 16 juni 1995 beëindigd op de grond dat hij niet heeft voldaan aan de inlichtingenplicht, zodat de noodzaak om de uitkering voort te zetten niet kan worden vastgesteld. Een nieuw verzoek om bijstand van 21 juni 1995 is bij besluit van 7 augustus 1995 op dezelfde grond afgewezen. Nadat appellant alsnog de benodigde gegevens had verstrekt, is hem bij besluit van 14 september 1995 ingaande 16 juni 1995 weer een bijstandsuitkering toegekend. Bij de vaststelling van de hoogte van die uitkering is rekening gehouden met het feit dat appellant een onderhuurder heeft door op de uitkering een korting van f 190,24 toe te passen op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder b, van het Bijstandsbesluit landelijke normering (BLN).
Appellant heeft tegen de besluiten van 15 juni 1995, 7 augustus 1995 en 14 september 1995 bezwaar gemaakt.
Bij een drietal afzonderlijke besluiten van 8 oktober 1996 heeft gedaagde de bezwaren tegen de besluiten van 15 juni 1995 en 7 augustus 1995 gegrond en de bezwaren van appellant tegen het besluit van 14 september 1995 ongegrond verklaard. Namens appellant is tegen laatstgenoemd besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft dit beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
Het gaat in dit geding om de beantwoording van de vraag of gedaagde terecht en op goede gronden op de aan appellant bij besluit van 14 september 1995 ingaande 16 juni 1995 toegekende bijstandsuitkering een korting van f 190,24 per maand wegens onderverhuur heeft toegepast.
De Raad beantwoordt deze vraag, evenals de rechtbank, bevestigend.
Daartoe overweegt de Raad dat de toegepaste korting in overeenstemming is met artikel 10, eerste lid aanhef en onder b, van het BLN, waarin is bepaald dat bij verhuur aan één onderhuurder een bedrag van (ten tijde hier van belang) f 190,24 per maand op de uitkering in mindering wordt gebracht. Blijkens de wetsgeschiedenis van deze bepaling is niet van belang of sprake is van verhuur door de eigenaar of door de huurder van een woning.
Voor de in hoger beroep herhaalde stelling van appellant dat de onderhavige korting met terugwerkende kracht is toegepast, aangezien de beëindiging van de bijstandsuitkering van appellant met ingang van 16 juni 1995 na bezwaar teniet is gedaan, is in de gedingstukken geen steun te vinden. Ter zake blijkt immers dat gedaagde na de beëindiging van de bijstandsuitkering per 16 juni 1995 op basis van de door appellant tijdens de bezwaarschriftprocedure verstrekte informatie bij besluit van 14 september 1995 alsnog tot aansluitende toekenning van bijstand is overgegaan, zij het dat bij die gelegenheid tevens is onderkend dat op die uitkering de onderhuurkorting als bedoeld in artikel 10 van het BLN dient te worden toegepast. Als uitvloeisel van deze toekenning zijn de bezwaren tegen de besluiten van 15 juni 1995 en 7 augustus 1995 gegrond verklaard.
De Raad wijst er in dit verband nog op dat het bijstandsverlenend orgaan gerechtigd is om op grond van een herbeoordeling van het recht op (voortzetting van de) bijstandsuitkering over te gaan tot intrekking dan wel herziening van het recht op uitkering over een reeds verstreken periode of tot beëindiging dan wel wijziging van de uitkering voor de toekomst, mits daarbij niet in strijd wordt gehandeld met enige regel van (on)geschreven recht of enig algemeen rechtsbeginsel.
Hetgeen appellant in hoger beroep overigens nog heeft aangevoerd heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen.
Het voorgaande leidt de Raad tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. drs. N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en mr. J.M.A. van der Kolk-Severijns en mr. H.G. Rottier als leden, in tegenwoordigheid van B.M. Biever-van Leeuwen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 16 april 2002.
get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.
(get.) B.M. Biever-van Leeuwen.