ECLI:NL:CRVB:2002:AE3704
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Th.C. van Sloten
- J.M.A. van der Kolk-Severijns
- R.H.M. Roelofs
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag om bijstand op basis van de Algemene bijstandswet
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de afwijzing van een aanvraag om bijstand door de gemeente Drimmelen. Appellant, die werkloos was geworden op 16 september 1997, ontving tot 28 maart 1999 voorschotten van het GAK in het kader van de Werkloosheidswet (WW). Zijn aanvraag voor een WW-uitkering werd echter afgewezen op 10 mei 1999, omdat hij als verwijtbaar werkloos werd beschouwd. De gemeente Drimmelen vorderde vervolgens de onverschuldigd betaalde voorschotten terug, wat appellant niet aanvocht. Op 23 juni 1999 diende appellant een aanvraag in voor bijstand op basis van de Algemene bijstandswet (Abw) voor de periode van 15 september 1997 tot en met 31 december 1997. Deze aanvraag werd door de gemeente afgewezen, omdat appellant over voldoende middelen beschikte om in zijn levensonderhoud te voorzien, ondanks de terugvordering van de voorschotten.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 26 maart 2002. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit van de gemeente, dat de bezwaren van appellant tegen de afwijzing van zijn bijstandsaanvraag ongegrond verklaarde, in stand kon blijven. De Raad concludeerde dat appellant in de relevante periode over voldoende middelen van bestaan beschikte, zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Abw. De omstandigheid dat appellant een terugbetalingsverplichting had jegens het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv) voor de eerder ontvangen voorschotten, veranderde niets aan de beoordeling van zijn financiële situatie ten tijde van de aanvraag om bijstand.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Breda en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 7 mei 2002.