ECLI:NL:CRVB:2002:AE3170
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G.A.J. van den Hurk
- J.M.A. van der Kolk-Severijns
- N.J. van Vulpen-Grootjans
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake bijstandsverlening en spaartegoeden van appellant
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, waarin zijn beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Veldhoven ongegrond werd verklaard. Appellant, die sinds 1 juli 1990 een bijstandsuitkering ontving, werd geconfronteerd met de beëindiging van zijn uitkering per 1 april 1997, omdat hij geacht werd te beschikken over aanzienlijke spaartegoeden in Marokko. Tijdens een controle op de luchthaven Schiphol in januari 1996 werd vastgesteld dat appellant in het bezit was van documenten die wezen op een aanzienlijk vermogen. De sociale recherche concludeerde dat appellant beschikte over spaartegoeden die de vermogensgrens voor bijstandsverlening overschreden.
Appellant stelde echter dat deze spaartegoeden eigendom waren van zijn broer in Marokko en dat hij daarover nooit feitelijk kon beschikken. De rechtbank oordeelde dat appellant niet had aangetoond dat zijn vermogen op 1 april 1997 onder de vrij te laten vermogensgrens viel. In hoger beroep werd de zaak behandeld, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank de feiten niet juist had gewogen en dat er onvoldoende bewijs was dat appellant op de relevante datum over een vermogen beschikte dat de bijstandsverlening in de weg stond.
De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en het bestreden besluit van de gemeente, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Tevens werd de gemeente Veldhoven veroordeeld tot betaling van de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.288,-- bedroegen. De Raad benadrukte dat de beoordeling van bijstandsverlening moet voldoen aan de beginselen van behoorlijk bestuur en dat het gebruik van bewijs dat mogelijk onrechtmatig verkregen is, niet automatisch leidt tot uitsluiting van dat bewijs, tenzij het gebruik daarvan in strijd is met de verwachtingen van een behoorlijk handelende overheid.