ECLI:NL:CRVB:2002:AE2542

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
99/4617 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging ontslag op grond van onvoldoende herplaatsingsmogelijkheden en vermeende discriminatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 april 2002 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zwolle. Appellant, een ambtenaar bij de provincie Overijssel, had hoger beroep ingesteld tegen het ontslag dat hem was verleend op grond van artikel 107 van het Ambtenarenreglement Overijssel (ARO). Dit ontslag volgde na een langdurige ziekteperiode van twee jaar, waarin appellant wegens knieklachten niet in staat was om zijn werkzaamheden te verrichten. De Raad heeft vastgesteld dat de gedaagde partij, Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel, voldoende inspanningen heeft verricht om appellant te herplaatsen, waaronder het aanbieden van opleidingen en stages. Appellant heeft echter niet kunnen aantonen dat hij de Nederlandse taal in voldoende mate beheerste om voor een administratieve functie in aanmerking te komen.

De Raad heeft ook de stelling van appellant over discriminatie door zijn directe chef in overweging genomen, maar heeft geconcludeerd dat deze stelling niet afdoet aan de rechtmatigheid van het ontslag. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij het beroep van appellant ongegrond werd verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij herplaatsingsonderzoeken en de noodzaak voor ambtenaren om aan de vereisten voor hun functie te voldoen.

De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en de betrokken partijen. De Raad heeft de zaak behandeld op de zitting van 7 maart 2002, waar appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, en gedaagde werd vertegenwoordigd door een andere advocaat. De uitspraak is een belangrijke bevestiging van de bevoegdheid van de werkgever om ontslag te verlenen wanneer aan de herplaatsingsverplichtingen is voldaan en de werknemer niet voldoet aan de functie-eisen.

Uitspraak

99/4617 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant is op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de op 9 augustus 1999 onder nummer AWB 98/4147 door de rechtbank Zwolle gegeven uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 7 maart 2002, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door
mr. M.B. Beerentsen, advocaat te Zwolle, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door
mr. W.E.M. Klostermann, advocaat te Zwolle.
II. MOTIVERING
1. Voor een uitgebreid overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
Blijkens niet betwiste medische gegevens is appellant vanaf 8 augustus 1995 gedurende een periode van twee jaar wegens ziekte - knieklachten - ongeschikt geweest tot het verrichten van zijn arbeid als [werknemer] bij de provincie Overijssel. Nadat de daartoe aangewezen arts als bedoeld in artikel 107 van het Ambtenarenreglement Overijssel (ARO) had verklaard dat herstel van appellants ziekte niet binnen een periode van zes maanden na voornoemde periode van twee jaar te verwachten was, heeft gedaagde appellant ontslag verleend op grond van artikel 107 van het ARO.
Het tegen het, na bezwaar gehandhaafde, ontslagbesluit ingestelde beroep is bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
2. Appellant heeft de juistheid van die uitspraak betwist omdat zijns inziens, kort gezegd, ten onrechte is geoordeeld dat gedaagde de in artikel 107, tweede lid, onder c, van het ARO vervatte verplichting tot zorgvuldig herplaatsingsonderzoek naar behoren is nagekomen. Voorts zou het bestreden besluit niet in stand kunnen blijven in verband met door appellant van zijn directe chef ondervonden discriminatie.
3. Namens gedaagde is gesteld dat zijnerzijds alle mogelijke inspanningen zijn verricht om appellant zijn oorspronkelijke functie te laten behouden en om hem, toen dat niet mogelijk bleek, te herplaatsen. Gewezen is op de aan appellant aangeboden opleidingen en stages; deze laatste vonden plaats buiten de organisatie van de provincie omdat de binnen die organisatie beschikbare functies op het gebied van de beheersing van de Nederlandse taal eisen stellen waaraan appellant niet voldeed. Betwist is dat appellant door gedaagde is gediscrimineerd, in welk verband erop is gewezen dat gedaagde zich
bijvoorbeeld ook bijzonder heeft ingespannen voor appellant toen deze overwoog terug te keren naar zijn vaderland, Eritrea.
4. De Raad kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en overweegt daartoe, gelet op het hetgeen in de fase van het hoger beroep nog is aangevoerd, het volgende.
Gedaagde heeft voorafgaand aan de ontslagverlening veel inspanningen gedaan om appellant te herplaatsen. Appellant is onder meer in de gelegenheid gesteld tot het volgen van opleidingen in de Nederlandse taal. Blijkens de verstrekte certificaten waren de resultaten van die opleidingen echter bepaald niet allemaal voldoende. Appellant heeft de Raad er niet van kunnen overtuigen dat gedaagde ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat appellant de Nederlandse taal in onvoldoende mate beheerste om voor de vervulling van een administratieve functie binnen de organisatie van de provincie in aanmerking te komen. Van de kant van gedaagde is genoegzaam onderbouwd dat zulks ook geldt voor de twee door appellant genoemde, zijns inziens wel in aanmerking komende functies. De Raad merkt op dat appellant niet heeft gesolliciteerd naar deze of andere functies binnen de organisatie van gedaagde waarvoor hij meende in aanmerking te komen.
Tot slot overweegt de Raad dat hij de juistheid van appellants stelling betreffende de discriminatie door zijn directe chef in het midden kan en zal laten, nu deze, gegeven ook alle door gedaagde geleverde inspanningen, niet kan afdoen aan de conclusie dat gedaagde in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de hem in artikel 107 van het ARO gegeven ontslagbevoegdheid.
De aangevallen uitspraak moet daarom worden bevestigd.
5. Gelet op het vorenstaande en omdat de Raad geen termen aanwezig acht om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wordt beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr. M.M. van der Kade en mr. R. Kooper als leden, in tegenwoordigheid van N. Doekharan als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11april 2002.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) N. Doekharan.