ECLI:NL:CRVB:2002:AE1880

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/1171 WVG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake tegemoetkoming in kosten van aanpassing van een auto op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft een verzoek van gedaagde om een tegemoetkoming in de kosten van aanpassing van zijn eigen auto op basis van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg). Het verzoek werd aanvankelijk afgewezen door de gemeente, die stelde dat de zoon van gedaagde, [A.], voldoende mogelijkheden had om deel te nemen aan het dagelijks leven via het Vervoer op Maat (VoM)-systeem. De gemeente betoogde dat de contacten van [A.] in andere gemeenten niet van dien aard waren dat deze onder de zorgplicht van de gemeente vielen.

De rechtbank Rotterdam oordeelde echter dat de zorgplicht van de gemeente niet beperkt is tot de gemeentegrenzen en dat de directe woon- en leefomgeving van een gehandicapte ook contacten buiten de gemeente kan omvatten. De rechtbank vernietigde het besluit van de gemeente en droeg deze op om opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift van gedaagde.

In hoger beroep heeft de gemeente haar standpunt herhaald, maar ter zitting is een schikking tot stand gekomen. De gemeente heeft aangeboden om gedaagde een financiële vergoeding van € 6.806,70 voor de aanpassing van de auto te geven, evenals een proceskostenvergoeding. Gedaagde heeft hiermee ingestemd, waardoor het hoger beroep niet-ontvankelijk werd verklaard wegens vervallen procesbelang. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt dat de zorgplicht van de gemeente verder reikt dan alleen de eigen gemeentegrenzen.

Uitspraak

01/1171 WVG
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, appellant,
en
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 11 december 1997 heeft appellant het verzoek van gedaagde om een tegemoetkoming in de kosten van aanpassing van zijn eigen auto op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) en de Verordening voorzieningen gehandicapten Rotterdam afgewezen.
Het tegen dat besluit ingediende bezwaar is door appellant bij het thans bestreden besluit van 16 oktober 1998 ongegrond verklaard. Appellant heeft aan deze weigering ten grondslag gelegd dat de zoon van gedaagde, [A.], indien hij gebruik zou maken van het in de gemeente Rotterdam ingestelde Vervoer op Maat (VoM)-systeem, in voldoende mate in staat wordt gesteld binnen zijn naaste woon- en leefmilieu deel te nemen aan het leven van alledag. De buiten het VoM-gebied gelegen contacten vallen volgens appellant slechts onder de gemeentelijke zorgplicht, indien de betrokkene bij het wegvallen van die contacten in een sociaal isolement geraakt en die contacten uitsluitend door persoonlijk bezoek te handhaven zijn. De contacten van [A.] in [B.] en [C.] zijn volgens appellant niet van dien aard.
De rechtbank Rotterdam heeft bij uitspraak van 25 januari 2001 het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat appellant een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift dient te nemen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de zorgplicht ten behoeve van vervoersvoorzieningen zich niet beperkt tot het binnen de gemeentegrenzen gelegen gebied of tot een met omliggende gemeenten gesloten collectief vervoer contract, maar zich uitstrekt over het totaal van de directe woon- en leefomgeving van een gehandicapte. Zij heeft erop gewezen dat de gereformeerde kerk die [A.] in [B.] bezoekt, zich op 2 kilometer afstand van zijn woning bevindt, dat dit in de aangrenzende openbaar vervoerszone is, en dat die kerk derhalve naar het oordeel van de rechtbank, in de directe woon- en leefomgeving is gelegen.
Appellant heeft op bij aanvullend hoger beroepschrift aangegeven gronden tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld. Aangevoerd is onder meer dat de zorgplicht van de gemeente in principe beperkt blijft tot het gebied van de eigen gemeente, tenzij in dat gebied bepaalde relevante voorzieningen ontbreken. Daarbij is het volgens appellant niet relevant of de betrokkene in de nabijheid van de gemeentegrens woont en een gedeelte van het sociale leven zich in een aangrenzende gemeente afspeelt. De voorzieningen waarvan appellant gebruik maakt in de aangrenzende gemeente, zoals de gereformeerde kerk, zijn volgens appellant ook in de gemeente Rotterdam voorhanden.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 19 februari 2002, waar namens appellant zijn verschenen
mr. E. van Lunteren en H.F.A. van Tiggelen, beiden werkzaam bij de gemeente Rotterdam, en waar gedaagde in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. M.F. Vermaat, werkzaam bij Stichting De Ombudsman te Hilversum.
II. MOTIVERING
De Raad overweegt het volgende.
Ter zitting van de Raad is op initiatief van de Raad een schikking tot stand gekomen. Daarbij is vanwege de Raad onder meer 's Raads vaste jurisprudentie met betrekking tot de omvang van de uit de artikelen 2, eerste lid, en 3 van de Wvg voortvloeiende zorgplicht voor vervoersvoorzieningen ten behoeve van in de gemeente woonachtige gehandicapten onder de aandacht van partijen gebracht. Daarbij is erop gewezen dat "de directe leefomgeving" van gehandicapten als bedoeld in die jurisprudentie, anders dan door appellant betoogd, niet beperkt is tot het gebied van de desbetreffende gemeente.
Appellant heeft vervolgens aangegeven bereid te zijn om gedaagde een financiële vergoeding voor de kosten van aanpassing van de eigen auto van € 6.806,70 (f 15.000,--), alsmede een proceskostenvergoeding, berekend op basis het Besluit proceskosten bestuursrecht, toe te kennen.
Vanwege gedaagde is desgevraagd verklaard dat daarmee wordt ingestemd. Namens gedaagde is eveneens aangegeven dat geen schadevergoeding wordt gevorderd.
Gelet op het vorenstaande stelt de Raad vast dat volledig is tegemoetgekomen aan het beroep. Het hoger beroep moet dan ook wegens vervallen procesbelang niet-ontvankelijk worden verklaard.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gegeven door mr. M.I. 't Hooft als voorzitter, en mr. R.M. van Male en prof.dr. E.M.H. Hirsch Ballin als leden, in tegenwoordigheid van N.J. Stolten als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2002.
(get.) M.I. 't Hooft.
(get.) N.J. Stolten.
GdJ