ECLI:NL:CRVB:2002:AD9836

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 januari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/4478 NABW-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van proceskosten in voorlopige voorzieningsprocedure bij intrekking hoger beroep

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep op 11 januari 2002 uitspraak gedaan in een verzoek om vergoeding van proceskosten. De zaak betreft een hoger beroep dat door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam was ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had eerder beslist op een verzoek om bijzondere bijstand, maar het College trok zijn hoger beroep en verzoek om voorlopige voorziening in. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. J.A.H. Blom, vroeg om gedaagde in de proceskosten te veroordelen. De voorzieningenrechter heeft de ingediende stukken bestudeerd en vastgesteld dat gedaagde pas na de intrekking van het hoger beroep op de hoogte was van de vergoeding van kosten door het ziekenfonds aan verzoeker. Hierdoor was er volgens de voorzieningenrechter geen aanleiding om gedaagde te veroordelen tot vergoeding van proceskosten. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen, met de overweging dat de wetgever geen mogelijkheid heeft voorzien voor vergoeding van proceskosten aan de gedaagde partij in het geval van intrekking van het hoger beroep door het bestuursorgaan. De voorzieningenrechter heeft aansluiting gezocht bij de in de wet geregelde gevallen, met name artikel 21a van de Beroepswet, en heeft geoordeeld dat er geen termen aanwezig zijn voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

01/4478 NABW-VV
U I T S P R A A K
van
DE VOORZIENINGENRECHTER VAN DE CENTRALE RAAD VAN BEROEP
met analoge toepassing van artikel 21a van de Beroepswet na intrekking van een verzoek om een voorlopige voorziening in het geding tussen:
[verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, gedaagde.
I. INLEIDING
Gedaagde heeft bij schrijven van 14 augustus 2001 op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 juni 2001, nrs. 00/2987 NABW en 00/2988 NABW. Tevens is verzocht om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Namens verzoeker heeft mr. J.A.H. Blom, advocaat te Amsterdam, bij schrijven van 9 oktober 2001 een verweerschrift ingediend.
Hierop heeft gedaagde bij schrijven van 11 oktober 2001 het door hem ingestelde hoger beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken.
Bij schrijven van 19 oktober 2001 heeft de gemachtigde van verzoeker verzocht om gedaagde in de proceskosten te veroordelen.
Gedaagde heeft bij schrijven van 5 december 2001 een verweerschrift ingediend.
Elk der partijen heeft, desgevraagd, schriftelijk toestemming verleend voor afdoening buiten zitting.
II. MOTIVERING
De wetgever heeft voor het geval van intrekking van beroep en van een verzoek om een voorlopige voorziening hangende bezwaar of beroep in artikel 8:75a van de Awb voorzien in de mogelijkheid van vergoeding van proceskosten. In artikel 21a van de Beroepswet is in een dergelijke mogelijkheid eveneens voorzien in geval van intrekking van het hoger beroep door het bestuursorgaan. Kennelijk bij vergissing is niet voorzien in de mogelijkheid van vergoeding van proceskosten aan de gedaagde partij in het geval waarin het bestuursorgaan, hangende door dit orgaan ingesteld hoger beroep, een door hem gedaan verzoek om een voorlopige voorziening intrekt.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding voor het laatste geval aansluiting te zoeken bij de in de wet geregelde gevallen, in het bijzonder dat van artikel 21a van de Beroepswet.
In de voorlopige voorzieningsprocedure in hoger beroep heeft de gemachtigde van verzoeker een verweerschrift ingediend.
Gedaagde verzet zich tegen vergoeding van deze proceshandeling. Bij schrijven van 5 december 2001 heeft gedaagde het volgende meegedeeld:
"In verband met het verzoek om vergoeding van de proceskosten, wijzen wij erop dat wij ons hoger beroep niet hebben ingetrokken omdat wij aan het bezwaar zijn tegemoetgekomen maar omdat wij geen materieel belang meer hadden bij voortzetting van de procedure nu de kosten waarin bijstand was gevraagd alsnog vergoed werden op grond van een voorliggende voorziening. Uitvoering van de uitspraak van de rechtbank had daarom nooit tot toekenning van de gevraagde bijstand kunnen leiden. Een en ander neemt niet weg dat wij menen dat wij op basis van de ten tijde van het instellen van het hoger beroep bekende informatie terecht en op goede gronden hoger beroep hebben ingesteld.".
Uit de gedingstukken leidt de voorzieningenrechter af dat gedaagde eerst door toezending van de brief van de gemachtigde van verzoeker van 9 oktober 2001 door de griffier van de Raad ervan op de hoogte is geraakt dat de kosten waarin om bijzondere bijstand was gevraagd alsnog door het ziekenfonds aan verzoeker waren vergoed.
In dit licht bezien en gelet op de overige gedingstukken acht de voorzieningenrechter geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Wijst het verzoek om vergoeding van proceskosten af.
Aldus gegeven door mr. G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2002.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) P.W.J. Hospel.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
JvS
1101