ECLI:NL:CRVB:2002:7

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 november 2002
Publicatiedatum
26 september 2016
Zaaknummer
00/1564 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd wegens niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht in het kader van bijstandsaanvragen

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin zijn beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht ongegrond werd verklaard. Het geschil betreft de oplegging van een boete aan appellant wegens het niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bij zijn aanvragen voor bijzondere bijstand en algemene bijstand. Appellant had in zijn inlichtingenformulier aangegeven geen cursus of opleiding te volgen, terwijl hij op dat moment als voltijds student theologie was ingeschreven aan de Universiteit Utrecht. Dit feit werd ontdekt tijdens een huisbezoek door de gemeente.

De gemeente legde appellant een boete op van f 100,--, omdat hij zijn informatieverplichting niet had nageleefd. De rechtbank bevestigde het besluit van de gemeente, waarop appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en de procedure beoordeeld en vastgesteld dat appellant inderdaad de inlichtingenplicht had geschonden door relevante informatie niet te verstrekken. De Raad oordeelde dat de boete terecht was opgelegd, aangezien het niet nakomen van de inlichtingenplicht financiële gevolgen had voor de bijstandsverlening aan appellant.

De Raad concludeerde dat er geen grond was om de boete te verminderen of om van oplegging af te zien. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de gemeente correct had gehandeld in het opleggen van de boete. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 19 november 2002.

Uitspraak

00/1564 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], thans wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, gedaagde.
I.
ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft op bij het beroepschrift aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Utrecht op 25 februari 1999 tussen partijen gewezen uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend en bij brief van 10 juni 2002 een vraag van de Raad beantwoord.
Het geding is behandeld ter zitting van 27 augustus 2002, waar appellant in persoon is verschenen, terwijl gedaagde is verschenen bij zijn gemachtigde mr. drs. F.K. Poort, werkzaam bij de gemeente Utrecht.
II.
MOTIVERING
Voor een overzicht van de feiten verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat hier met het volgende.
Appellant heeft op 29 oktober 1997 en 5 november 1997 bij gedaagde aanvragen ingediend voor respectievelijk bijzondere bijstand in de kosten van woninginrichting en algemene bijstand in de kosten van levensonderhoud. In het kader van laatstgenoemde aanvraag heeft hij op het door hem op 11 november 1997 ondertekende inlichtingenformulier Algemene bijstandswet bij de vraag “Volgt u op dit moment nog een kursus/opleiding?” als antwoord “neen” aangekruist. Op 21 november 1997 is appellant thuis bezocht in verband met zijn aanvraag om bijzondere bijstand. Tijdens dit bezoek is in zijn dossier onder meer een bewijs van inschrijving als voltijds student theologie bij de Universiteit Utrecht aangetroffen.
Bij brief van 3 februari 1998 is aan appellant meegedeeld dat het voornemen bestond hem een boete op te leggen omdat hij zijn informatieverplichting niet of niet behoorlijk is nagekomen door bij zijn aanvraag van 5 november 1997 niet heeft doorgegeven dat hij nog als student stond ingeschreven.
Gedaagde heeft bij besluit van 14 september 1998 aan appellant een boete opgelegd van f 100,--. Bij besluit van 18 februari 1999 heeft gedaagde de door appellant tegen het besluit van 14 september 1998 ingediende bezwaren ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het door appellant tegen het besluit van 18 februari 1999 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant de aangevallen uitspraak gemotiveerd bestreden.
Door appellant wordt in hoger beroep niet langer betwist en ook de Raad stelt vast dat appellant de hiervoor vermelde vraag op het inlichtingenformulier onjuist heeft beantwoord. Aangezien het feit dat appellant ten tijde van zijn aanvragen om bijstand als voltijds student stond ingeschreven bij de Universiteit Utrecht onmiskenbaar van belang is voor de beoordeling van de aanspraken van appellant op bijstand, is het niet opgeven daarvan aan te merken als het niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 65, eerste lid, van de Algemene bijstandswet (Abw).
De Raad ziet geen grond voor het oordeel dat elke verwijtbaarheid ten aanzien van deze gedraging van appellant ontbreekt en dat gedaagde daarom toepassing had moeten geven aan artikel 14a, tweede lid, tweede volzin, van de Abw. Voorts stelt de Raad vast dat in het onderhavige geval het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht financiële gevolgen heeft gehad in die zin, dat hem ten onrechte bijstand bij wijze van voorschot tot een bedrag van f 300,-- is verleend. Gelet hierop doet zich hier geen geval voor als bedoeld in artikel 14a, derde lid, van de Abw, zodat gedaagde verplicht was om appellant een boete als bedoeld in artikel 14a, eerste lid, (oud) van de Abw op te leggen. Anders dan appellant meent, is voor de vraag of voldaan is aan de voorwaarden voor het opleggen van een boete niet van belang of de inlichtingenplicht opzettelijk is geschonden.
Ter beantwoording van de vraag welke consequenties in rechte moeten worden verbonden aan de aan appellant toe te rekenen gedraging dient de Raad in de eerste plaats op grond van artikel 15, eerste lid, laatste volzin, van het Internationaal verdrag voor burgerrechten en politieke rechten ambtshalve na te gaan of het op 1 februari 2001, dus na het begaan van de gedraging van appellant in werking getreden Boetebesluit sociale zekerheidswetten (Stb 2000, 462; hierna: Boetebesluit) voorziet in een lagere boete dan het krachtens artikel 14a, zesde lid (oud), van de Abw tot stand gekomen Besluit tarieven administratieve boeten Abw, Ioaw en Ioaz (Stb. 1996, 415; hierna: Besluit tarieven). Ter zake blijkt dat ingevolge artikel 3, eerste lid, van het Besluit tarieven de boete wordt vastgesteld op 15% van het fraudebedrag met een minimum van f 100,-- , terwijl ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Boetebesluit de boete wordt vastgesteld op 10% van het benadelingsbedrag, met een minimum van eveneens f 100,--.
Nu het benadelingsbedrag in het onderhavige geval f 300,-- bedraagt en daarom op grond van zowel het Besluit tarieven als het Boetebesluit de boete wordt vastgesteld op het (minimum)bedrag van f 100,--, is geen sprake van een na het begaan van de gedraging tot stand gekomen regeling waarbij is voorzien in een lagere boete.
De Raad ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat gedaagde op grond van de mate waarin de gedraging appellant verweten kan worden en /of de omstandigheden waarin hij verkeert de boete op een ander bedrag dan f 100,-- had moeten stellen.
Ten tenslotte is de Raad niet gebleken van dringende redenen als bedoeld in artikel 14a, derde lid (oud), van de Abw, op grond waarvan aan gedaagde de bevoegdheid toekomt om van het opleggen van een boete af te zien.
Het voorgaande leidt de Raad tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
III.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. Th.C. van Sloten als voorzitter en mr. G.A.J. van den Hurk en mr. drs. N.J. van Vulpen-Grootjans als leden, in tegenwoordigheid van
I.J.M. Peereboom-Nieuwenburg als griffier, en uitgesproken in het openbaar op
19 november 2002.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) I.J.M. Peereboom-Nieuwenburg.
TG211102