ECLI:NL:CRVB:2002:4
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.M. van der Kade
- T. Hoogenboom
- K. Zeilemaker
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid Centrale Raad van Beroep inzake NAVO-status van militair en echtgenoot
In deze zaak heeft appellant, een beroepsmilitair, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 3 maart 1999. De rechtbank had het beroep ongegrond verklaard tegen een besluit van de Staatssecretaris van Defensie, waarin de afwijzing van appellant's verzoek om NAVO-status werd gehandhaafd. Appellant was van 1993 tot 1996 gestationeerd in Duitsland, waar zijn echtgenote ook diende. Na zijn terugkeer naar Nederland verzocht appellant om de afgeleide NAVO-status, die hem was ontzegd omdat hij niet voldeed aan de eis van 270 nachten per jaar bij zijn echtgenote te verblijven. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 15 februari 2002, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. P. Reitsma, en de Staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. F. van der Meyden.
De Raad overwoog dat de NAVO-status en de bijbehorende rechten zijn gebaseerd op het NAVO-Statusverdrag en de Aanvullende Overeenkomst. De Raad concludeerde dat de eis van 270 nachten verblijf bij de echtgenoot niet in strijd is met het Verdrag, en dat de bepalingen van de Regeling verkrijging NAVO-status (RVN) niet onrechtmatig zijn. De Raad bevestigde dat de kring van rechthebbenden nauwkeurig moet worden afgebakend om misbruik van belastingvoordelen te voorkomen. Appellant's argumenten over discriminatie en bijzondere omstandigheden werden verworpen, en de Raad oordeelde dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.
De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij de Raad geen aanleiding zag om proceskosten toe te kennen. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee leden van de Raad, in aanwezigheid van de griffier, en openbaar uitgesproken op 18 april 2002.