ECLI:NL:CRVB:2001:BL7344
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.A. Hoogeveen
- Th.C. van Sloten
- F.J.L. Pennings
- Rechtspraak.nl
Weigering van WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid met proceskostenveroordeling
In deze zaak heeft het Landelijk Instituut Sociale Verzekeringen (appellant) hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 6 mei 1999. De rechtbank had geoordeeld dat de appellant de WW-uitkering van gedaagde niet mocht weigeren, maar dat er bijzondere omstandigheden waren die een verlaging van het uitkeringspercentage van 70 naar 35 gedurende 26 weken rechtvaardigden. Gedaagde was werkloos geworden door zelf ontslag te nemen zonder ander werk te hebben, wat als verwijtbare werkloosheid werd aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat, hoewel gedaagde verwijtbaar werkloos was, de omstandigheden zodanig waren dat een volledige weigering van de uitkering niet gerechtvaardigd was. Appellant heeft in hoger beroep niet voldaan aan de opdracht van de rechtbank om een nieuw besluit te nemen. Tijdens de zitting op 30 mei 2001 heeft de gemachtigde van gedaagde verklaard dat hij zich kon vinden in de voorgestelde verlaging van het uitkeringspercentage. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en appellant veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die zijn begroot op f 1.420,-- voor rechtsbijstand, f 41,22 aan reiskosten en f 150,-- aan verletkosten. Tevens is er een recht van f 675,-- opgelegd aan appellant. De uitspraak is gedaan op 11 juli 2001.