"De rechtbank stelt vast dat de Centrale Raad van Beroep (CRvB) bij uitspraak van 12 augustus 1997, reg. nrs. 96/2949 AWBZ en 96/2950 AWBZ de uitspraken van deze rechtbank van 29 januari 1996, reg. nr. 95/5437 AWBZ en 1 februari 1996, reg. nr. 95/8815 AWBZ, beslissende op de daartegen door eiseres ingestelde hogere beroepen, heeft bevestigd.
Genoemde uitspraken van deze rechtbank strekten tot ongegrondverklaring van de beroepen van eiseres tegen de besluiten van verweerder van 23 augustus 1994 en 11 mei 1995, waarbij de door eiseres verschuldigde eigen bijdragen ter zake van haar verblijf in een verpleeginrichting ten laste van de AWBZ per respectievelijk 1 juli 1994 en 1 juli 1995 op de voet van de Bijdrageregeling intramurale zorg AWBZ (hierna: de Regeling) waren vastgesteld.
In die beroepsprocedures heeft eiseres zich, met een beroep op artikel 26 IVBPR en artikel 15, eerste lid, sub a, van het IVESCR op basis van min of meer gelijkluidende argumenten als in de onderhavige beroepsprocedure door haar zijn aangevoerd, op het standpunt gesteld dat de Regeling een ongerechtvaardigde, en daarom ongeoorloofde, ongelijke behandeling naar status en geslacht opleverde, c.q. het recht op deelname aan het culturele leven aantastte.
De rechtbank, noch de CRvB heeft dit standpunt van eiseres in enig opzicht overgenomen.
Ook in het kader van de toetsing van het thans bestreden besluit ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de door eiseres in het kader van haar beroep op vorengenoemde internationaalrechtelijke normen aangedragen argumenten doel treffen. De rechtbank verwijst hiertoe naar hetgeen de CRvB daaromtrent heeft overwogen in genoemde uitspraak van 12 augustus 1997 en neemt deze overwegingen hier over. Deze overwegingen hebben weliswaar betrekking op de Regeling, maar behouden naar het oordeel van de rechtbank hun gelding voor het Besluit (lees: Bijdragebesluit Zorg, Stb. 1996, 486, zoals gewijzigd bij KB van 15 november 1996, Stb. 1995, 595), ook al wijkt de daarin getroffen eigenbijdrageregeling in een aantal opzichten af van die van de Regeling. Zo was in de regeling voorzien in de heffing van enerzijds vaste bijdragen van bepaalde categorieën verzekerden en anderzijds van inkomensafhankelijke bijdragen van andere categorieën verzekerden en niet -zoals in het Besluit- in een in beginsel voor alle categorieën verzekerden geldende inkomensafhankelijke bijdrage (met uiteenlopende maxima voor verschillende van deze categorieën).
Met betrekking tot het door eiseres gewraakte onderscheid naar status, is in dit verband van belang dat de kern van het in het Besluit gemaakte onderscheid tussen gehuwde en ongehuwde verzekerden in verband met de heffing van de eigen bijdrage, zoals ook reeds het geval was met betrekking tot het in de Regeling gemaakte onderscheid, is gelegen in de omstandigheid of de betrokkene al dan niet een eigen huishouding heeft of verondersteld wordt te hebben. Indien de huishouding wordt voortgezet tijdens verblijf in een instelling, is slechts sprake van een beperkte kostenbesparing. In het geval dat er geen sprake is van voortzetting van de huishouding, moet een hogere eigen bijdrage, afhankelijk van de draagkracht, gerechtvaardigd worden geacht, omdat in dat geval in beginsel alle kosten van huisvesting, verzorging en voeding worden bespaard.
Hierin is een voldoende objectieve rechtvaardigingsgrond gelegen voor het onderscheid naar status.
Dat de eigen bijdrageregeling een ongerechtvaardigd onderscheid zou maken tussen mannen en vrouwen is door eiseres op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt, zodat de rechtbank deze grief verder onbesproken zal laten.
Eiseres heeft voorts gesteld dat zij nog immer een eigen huishouding voert, dan wel moet worden verondersteld te voeren. De rechtbank overweegt dat niet ontkend wordt dat eiseres vanaf 1991 in verband met een psychogeriatrische indicatie sedert 25 maart 1991 in een verpleeghuis verblijft. De vraag of iemand een eigen huishouding voert dient naar het oordeel van de rechtbank te worden beoordeeld aan de hand van de feitelijke situatie waarin deze persoon zich bevindt. Namens eiseres is ter zitting medegedeeld dat eiseres sinds haar verblijf in het verpleeghuis slechts voor kortdurende bezoeken op het adres te [woonplaats 2], waar zij ingeschreven staat, komt en dat de frequentie van deze bezoeken de afgelopen jaren is afgenomen. De rechtbank acht deze kortdurende bezoeken van eiseres op het adres te [woonplaats 2] onvoldoende om een door eiseres op dat adres gevoerde huishouding aannemelijk te achten.".