ECLI:NL:CRVB:2001:AE8543

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juli 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/865 WVG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake weigering voorzieningen op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden tegen een uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te Leeuwarden. De zaak betreft de weigering van de gemeente om een elektrische buitenrolstoel en tegemoetkomingen voor woningaanpassingen toe te kennen aan gedaagde, die als gevolg van haar handicap volledig rolstoelgebonden is. De gemeente heeft in eerste instantie op 3 maart 1997 de aanvraag van gedaagde afgewezen, waarna gedaagde bezwaar heeft aangetekend. Het bezwaar werd door de gemeente ongegrond verklaard, maar de rechtbank heeft het besluit van de gemeente op 6 januari 2000 vernietigd en de gemeente opgedragen een nieuw besluit te nemen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 22 mei 2001 behandeld. De Raad moest beoordelen of het bestreden besluit van de gemeente in stand kon blijven. De Raad heeft vastgesteld dat gedaagde een medische indicatie heeft voor de gevraagde voorzieningen en dat deze voorzieningen onder de reikwijdte van de Wet voorzieningen gehandicapten vallen. De gemeente stelde echter dat gedaagde in een instelling verbleef die onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten viel, waardoor de zorgplicht van de gemeente niet van toepassing zou zijn. De Raad heeft deze stelling verworpen en geconcludeerd dat gedaagde niet in een AWBZ-instelling verbleef, en dat de gemeente dus wel degelijk zorgplicht had.

De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en de gemeente veroordeeld in de proceskosten van gedaagde. De kosten werden begroot op f 710,--. Tevens werd vastgesteld dat de gemeente een griffierecht van f 675,-- moest betalen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van gemeenten onder de Wet voorzieningen gehandicapten en de voorwaarden waaronder zij zorgplicht hebben voor hun inwoners.

Uitspraak

00/865 WVG
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden, appellant,
en
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.
1. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1.1. Bij besluit van 3 maart 1997 heeft appellant geweigerd om de door gedaagde in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten (WVG) aangevraagde elektrische buitenrolstoel en tegemoetkoming in de kosten van enkele woningaanpassingen, bestaande uit aangepaste kranen, een verlaagd werkblad in de keuken, een lager gemonteerde thermostaat, een automatisch te openen voordeur en een aangepaste balkondeur, toe te kennen.
1.2. Het tegen dat besluit ingediende bezwaar is door appellant bij besluit van 8 december 1997 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
1.3. De Arrondissementsrechtbank te Leeuwarden heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep bij uitspraak van 6 januari 2000 gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat appellant een nieuw besluit op bezwaar zal nemen.
1.4. Namens appellant is drs. W.J.M. Peters, werkzaam bij de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, van deze uitspraak in hoger beroep gekomen op bij het beroepschrift aangevoerde gronden.
1.5. Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 22 mei 2001, waar appellant zich heeft doen vertegenwoordigen door haar gemachtigde drs. Peters, voornoemd, en waar voor gedaagde is verschenen mr. A.J.H. Geense, advocaat te Leeuwarden.
2. MOTIVERING
2.1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden, zoals weergegeven in de aangevallen uitspraak, waarbij voor eiseres moet worden gelezen gedaagde en voor verweerder appellant:
"Eiseres, geboren op 1 oktober 1945, is als gevolg van haar handicap volledig rolstoelgebonden. Tot 1 oktober 1996 woonde zij zelfstandig aan de [adres 1] te [woonplaats].
Op of kort na 1 oktober 1996 is eiseres met haar echtgenoot verhuisd naar een woning aan de [adres 2] te [woonplaats]. Deze woning bevindt zich in een flatgebouw waarin, naast 54 woningen voor senioren, 20 woningen voor jongeren met een verpleeghuis-indicatie zijn gebouwd. De uitvoering van dit project lag in handen van het Projekt Intensieve Ouderenzorg Leeuwarden (PIOL). De benodigde zorg wordt verleend door personeel van verpleeghuis Bornia Herne, dat een onderdeel is van het Medisch Centrum Leeuwarden (MCL, thans geheten "Zorggroep Noorderbreedte".)
Om de woning te mogen bewonen is een verpleeghuisindicatie nodig. Eiseres beschikt over die indicatie. Aan eiseres en haar echtgenoot is een huurovereenkomst met het MCL voorgelegd. Deze overeenkomst is op 19 augustus 1996 door de echtgenoot van eiseres en door J. Brandsma van het MCL getekend. De overeenkomst beschrijft de woning in art. 1 als een "onderdeel van een voorziening voor gezondheidszorg". Voorts is in de overeenkomst vastgelegd dat de woning niet zelfstandig door een gezond persoon kan worden bewoond.
Uit een verslag van een op 3 oktober 1996 gehouden overleg tussen de projectleidster van het PIOL, mw. H. Kool, en de directeur divisie ouderenzorg van het MCL met vertegenwoordigers van verweerder blijkt dat de bij dit overleg betrokkenen er op dat moment nog van uitgingen dat het project zou worden gefinancierd op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Financiering van het project werd tot dan toe ten laste van het PIOL gebracht. In dat kader heeft verpleeghuis Bornia Herne 20 verpleeghuisbedden "ingeleverd".
In een door het PIOL ten behoeve van belangstellenden uitgegeven folder over dit project is evenwel (voorzover hier van belang) aangegeven:
"De kosten. Het project "Verpleegwoningen voor jongeren " wordt volledig vergoed door de AWBZ. Dus niet alleen de directe zorg, maar ook de huur van de woning, de servicekosten, de schoonmaak- en de voedingskosten. In feite dezelfde kosten die ook bij opname in een verpleeghuis worden vergoed."
Naar aanleiding van een overleg tussen de zorgverzekeraar "De Friesland" en Verpleeghuis Bornia Herne, op 11 december 1996, is door genoemde verzekeraar bij brief van 12 december 1996 aan de directeur van Verpleeghuis Bornia Herne bericht:
"(…) De Zorgverlening aan de twintig bewoners van de "verpleegwoningen voor jongeren" zullen middels zorgvernieuwingsmiddelen van verpleeghuis Bornia Herne worden gefinancierd. De bewoner huurt zelfstandig de betreffende woning van de woningstichting en tevens komen de kosten van voeding, servicekosten, persoonlijke uitgaven e.d. voor eigen rekening van de bewoner. Om in aanmerking te komen voor een woonplaats in "De Holwortel" dient de bewoner te beschikken over een AWBZ-verpleeghuis-opname-indicatie. Echter de bewoners in de Holwortel worden niet beschouwd als zijnde opgenomen in een verpleeghuis! (…) Voor de goede orde delen wij u nogmaals mee dat de financiering van eventueel noodzakelijke hulpmiddelen ten behoeve van bewoners van de Holwortel niet ten laste komt van de Algemeen Wet Bijzondere Ziektekosten. (…)".
Op 23 december 1996 zijn de bewoners, waaronder eiseres en haar echtgenoot, hierover door het PIOL geïnformeerd. Het PIOL gaf hierin aan er tot dan toe van uit te zijn gegaan dat de financiering van het project zou vallen onder de AWBZ (net als de verpleegtehuizen). Aangegeven werd voorts dat door het aanbrengen van een scheiding tussen wonen (dus huren bij een woningbouwvereniging in plaats van het MCL) enerzijds en zorg anderzijds (te betrekken van het MCL via het PIOL) een beroep op de WVG mogelijk zou zijn voor woningaanpassingen en rolstoelen. In de plaats van de eigen bijdrage op grond van de AWBZ, diende een eigen bijdrage op grond van de eigen bijdrage regeling Thuiszorg betaald te worden; "De Friesland" Zorgverzekeraar verzorgt de uitvoering daarvan, aldus het schrijven van het PIOL.
Eiseres heeft per 1 februari 1997 een huurovereenkomst voor meegenoemde woning gesloten met de Stichting Beter Wonen Leeuwarden (BWL).
Op 15 januari 1997 heeft eiseres verweerder verzocht haar in aanmerking te brengen voor de navolgende voorzieningen op grond van de Wvg: a. als woningaanpassing (…) en voorts: b. een electrische buitenrolstoel "Booster Eagle".
Bij besluit van 6 maart 1997 heeft verweerder op deze aanvraag afwijzend beslist.
Namens eiseres is daarop een bezwaarschrift ingediend en tevens een verzoek om een voorlopige voorziening als bedoeld in art. 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij de president van de rechtbank ingediend. Dit verzoek is ingetrok-ken, nadat verweerder had toegezegd de gevraagde voorzieningen bij wijze van voorfinanciering te willen verstrekken, waarbij verweerder het voorbehoud heeft gemaakt dat door hem darmee niet een verplichting tot toekenning wordt erkend en dat de uitspraak van de rechter in de bodemprocedure zal worden afgewacht.
Verweerder heeft aldus bij besluit van 24 september 1997 aan eiseres een woningaanpassing toegekend tot een bedrag f 6.136,-- en voorts bij een tweetal beschikkingen van 25 september 1997 een duwrolstoel ter waarde van f 2.492,06 en een electrische (buiten) rolstoel ter waarde van f 30.392,45 verstrekt.".
2.2. In dit geding dient de Raad de vraag te beantwoorden of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
2.3. Voor de beoordeling is de volgende regelgeving van belang.
2.3.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de WVG draagt de gemeente zorg voor de verlening van woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen ten behoeve van de deelneming aan het maatschappelijk verkeer van in de gemeente woonachtige gehandicapten. Ter invulling van deze zorgplicht is in de gemeente Leeuwarden de Verordening Voorzieningen Gehandicapten (de Verordening) van april 1996 vastgesteld.
2.3.2. Op grond van artikel 2, tweede lid, van de WVG is het eerste lid niet van toepassing op gehandicapten die verblijven in een instelling die ingevolge artikel 8 van de AWBZ is toegelaten.
2.3.3. In het derde lid van artikel 2 van de WVG is de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, in overleg met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de bevoegdheid gegeven om van het tweede lid afwijkende regels te stellen.
2.3.4. Artikel 1.2, derde lid, sub b van de Verordening sluit toekenning van een voorziening uit, indien op grond van enige andere wettelijke regeling aanspraak op voorziening bestaat.
2.4. Vaststaat dat geen afwijkende regels als bedoeld in overweging 2.3.3. zijn gesteld ten aanzien van de tot het Holwortel-complex behorende woningen of ten aanzien van verpleeghuis Bornia Herne.
2.5. Tussen partijen staat verder buiten discussie dat gedaagde een medische indicatie heeft voor de gevraagde voorzieningen en tevens dat deze voorzieningen op zich voorzieningen zijn waarvoor de WVG een regeling beoogt te bieden.
2.6. Het tussen partijen bestaande geschil spitst zich toe op de vraag of appellant ten aanzien van gedaagde een zorgplicht heeft in het kader van de WVG, en meer in het bijzonder, nu appellant zorgplicht erkent vanaf het moment dat ten aanzien van de woningen van het Holwortel-complex de financiering van wonen en zorg gescheiden zijn, of deze zorgplicht bestond in de periode van 1 oktober 1996 tot dit moment van splitsing,
1 februari 1997.
2.7. Appellant stelt zich op het standpunt dat het "Holwortel-project" tot het moment van de splitsing betaald is uit gelden die beschikbaar waren gekomen omdat er in het kader van het "Holwortel-project" 20 bedden door verpleeghuis Bornia Herne waren ingeleverd. De bewoners, waaronder gedaagde, hebben daarom volgens appellant, volledig gefinancierd in het kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), in een voorziening gewoond die als dependance van Bornia Herne, een ingevolge artikel 8 AWBZ toegelaten instelling, moet worden beschouwd. Artikel 2, tweede lid, van de WVG staat in dat geval aan het aannemen van zorgplicht in de weg.
2.8. Gedaagde betwist dit. Gedaagde woont ten tijde in geding zelfstandig in een woning in het Holwortel-complex, dat eigendom is van de Stichting Beter Wonen Leeuwarden. Zij dient in beginsel zelf huur, gas en elektra, onroerende zaakbelasting, alsmede de kosten van haar levensonderhoud te bekostigen. Het Holwortel-complex is geen
AWBZ-instelling en was dat ook niet ten tijde in geding.
2.9. De Raad dient in dit geding de vraag te beantwoorden of ten aanzien van de periode 1 oktober 1996 tot 1 februari 1997 feiten en omstandigheden zijn gebleken, die tot de conclusie leiden dat gedaagde in die periode heeft verbleven in een ingevolge artikel 8 van de AWBZ toegelaten instelling. De Raad beantwoordt die vraag ontkennend, en heeft daartoe het volgende overwogen.
2.10. Tussen partijen is niet in geschil dat het verpleeghuis Bornia Herne een ingevolge artikel 8 van de AWBZ toegelaten instelling is. Het is echter op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter terechtzitting geenszins aannemelijk geworden dat het Holwortelcomplex, geheel of ten dele, moet worden beschouwd als een dependance van dit verpleegtehuis. Weliswaar heeft het verpleeghuis een aantal "bedden" prijsgegeven, waardoor financiële middelen beschikbaar zijn gekomen voor het Holwortel-project, maar dat betekent niet dat het Holwortel-complex moet worden beschouwd als een dependance van Hornia Berne, reeds niet omdat daarvoor in dat complex geen AWBZ-"bedden" in de plaats waren gekomen; van een toelatingsbesluit als bedoeld in artikel 8 van de AWBZ is niet gebleken. Van de bewoners van het Holwortel-complex is in de periode in geding ook niet een AWBZ-bijdrage geheven. De Raad wijst er verder op dat de eigendom van het Holwortel-complex bij de Stichting Beter Wonen Leeuwarden berust, derhalve een (ook wat doelstelling betreft) andere rechtspersoon dan de eigenaar van het verpleeghuis Bornia Herne.
Weliswaar heeft bij de initiatiefnemers van het project destijds de bedoeling voorgezeten om een toegelaten AWBZ-instelling te realiseren, maar dit oogmerk is nimmer gerealiseerd. Dat bij betrokkenen onduidelijkheid heeft bestaan met betrekking tot de te creëren juridische status van het complex kan er onder de gegeven omstandigheden evenmin toe leiden dat gedaagde ten tijde hier in geding geacht moet worden te hebben "verbleven in een AWBZ-instelling", in de zin van artikel 2, tweede lid, van de WVG.
2.11. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het hoger beroep geen doel treft en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
2.12. De Raad acht termen aanwezig om appellant op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van gedaagde in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op f 710,-- voor verleende rechtsbijstand.
2.13. Gelet op het vorenstaande alsmede op het bepaalde in artikel 22, derde lid, van de Beroepswet, stelt de Raad tenslotte vast dat van appellant een recht van f 675,-- dient te worden geheven.
3. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende,
3.1. Bevestigt de aangevallen uitspraak, met dien verstande dat appellant een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene;
3.2. Veroordeelt appellant in de proceskosten van gedaagde in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op f 710,--, te betalen door de gemeente Leeuwarden;
3.3. Verstaat dat van de gemeente Leeuwarden een griffierecht van f 675,-- wordt geheven.
Aldus gegeven door mr. M.I. 't Hooft als voorzitter en mr. R.M. van Male en mr. G.M.T. Berkel-Kikkert als leden, in tegenwoordigheid van A.H. Huls als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2001.
(get.) M.I. 't Hooft.
(get.) A.H. Huls.
GdJ
57