ECLI:NL:CRVB:2001:AE8540

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 januari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/421 WVG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van voorzieningen op basis van de Wet voorzieningen gehandicapten en de beoordeling van adequaatheid

In deze zaak gaat het om de toekenning van een postoel aan appellante, die verzocht om een tweede toilet op de eerste verdieping van haar woning. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin werd geoordeeld dat de gemeente Diemen op goede gronden de aanvraag van appellante heeft afgewezen. Appellante had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de gemeente, dat haar aanvraag om vergoeding van kosten voor woningaanpassing afwees. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de gemeente zich kon baseren op de adviezen van ZVN-arts H. Engelen, die stelde dat een tweede toilet doorgaans niet geïndiceerd is zonder lichamelijke oorzaak. Appellante voerde aan dat er geen duidelijke richtlijnen zijn voor de indicatiestelling van een tweede toilet en dat de postoel niet adequaat is vanuit hygiënisch oogpunt. De Raad overweegt dat de gebrekkig functionerende traplift geen belemmering vormt voor het gebruik van de postoel en dat de gemeente niet verplicht is om een duurdere voorziening te verstrekken als er een goedkopere adequate voorziening beschikbaar is. De Raad concludeert dat de postoel in dit geval de goedkoopste adequate voorziening is en dat de gemeente terecht heeft geweigerd om een tweede toilet toe te kennen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
00/421 WVG
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Diemen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 17 februari 1998, voor zover hier van belang, heeft gedaagde afwijzend beschikt op de aanvraag van appellante, welke er op was gericht om haar ingevolge de Wet voorzieningen gehandicapten (WVG) en de van toepassing zijnde Verordening voorzieningen gehandicapten (Verordening) in aanmerking te brengen voor vergoeding van kosten van woningaanpassing.
Gedaagde heeft het bezwaar van appellante tegen voormeld besluit bij besluit van 1 september 1998 ongegrond verklaard.
De Arrondissementsrechtbank te Amsterdam heeft bij uitspraak van 14 december 1999 het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante is mr R.J. Kwakkel. Advocaat te Diemen, van deze uitspraak in hoger beroep gekomen op bij beroepschrift aangevoerde gronden.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is aan de orde gesteld ter zitting van de Raad van 12 december 2000, waar appellante in persoon is verschenen, bijgestaan door mr Kwakkel, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door M. Helsloot, werkzaam bij de gemeente Diemen.
II MOTIVERING
Voor een weergave van de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde feiten en de toepasselijke regelgeving verwijst de Raad naar rubriek III van de aangevallen uitspraak.
De in dit geding aan de orde zijnde vraag of gedaagde bij het bestreden besluit aan appellante op goede gronden een postoel heeft toegekend, terwijl zij had verzocht om een tweede toilet op de eerste verdieping van haar woning, is door de rechtbank bevestigend beantwoord. Daartoe is bij de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, het volgende overwogen:
"Nadat eiseres beroep tegen het bestreden besluit had ingesteld, heeft verweerder alsnog om medisch advies van de ZVN verzocht. Uit het ZVN-rapport van 16 december 1998 blijkt dat, gelet op de aard en de omvang van de incontinentieproblematiek van eiseres, een tweede toiletvoorziening geindiceerd is en dat een postoel daartoe adequaat is, zowel voor urine als ontlasting. Het gegeven dat de klachten van eiseres vooralsnog blijvend lijken te zijn heeft niet tot een andere conclusie geleid. De inhoud van dit laatste advies, opgesteld door een arts die eiseres heeft bezocht, stemt in grote lijnen overeen met de conclusies van de eerder geconsulteerde ZVN-arts. Nu van verweerder, gelet op de strekking van de Wvg, niet kan worden gevergd een duurdere voorziening te verstrekken wanneer er een goedkopere adequate voorziening voorhanden is, is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit in stand kan blijven
Voor zover eiseres zich heeft beroepen op het ontbreken van duidelijke criteria voor de gevallen waarin welke vorm van een tweede toiletvoorziening worden toegekend, overweegt de rechtbank dat verweerder zich in alle redelijkheid kan baseren op de advisering en de richtlijnen van ZVN."
Van de zijde van appellante is in hoger beroep aangevoerd dat duidelijke richtlijnen en criteria ontbreken bij de indicatiestelling voor een tweede toiletvoorziening. Uit een in bezwaar gedane telefonische mededeling van ZVN-arts H. Engelen jegens gedaagde, inhoudende dat doorgaans geen tweede toilet is geïndiceerd als er geen lichamelijke oorzaak is, zoals een verlamming van de sluitspier, en als de ontlasting niet 's nachts komt, is volgens appellante af te leiden dat een tweede toilet wel is geïndiceerd indien wel sprake is van nachtelijke ontlasting. Tevens is namens appellante aangevoerd dat de postoel uit hygiënisch oogpunt geen adequate voorziening is, omdat het schoonmaken daarvan, nadat hij in het toilet is geleegd, in de keuken plaatsvindt. Voorts is aangegeven dat de traplift soms weigert omdat deze niet is berekend op het gewicht van appellante, met als gevolg dat de po niet geleegd kan worden.
Gedaagde stelt -zakelijk weergegeven- zich op het standpunt dat een postoel in het onderhavige geval is aan te merken als de meest goedkope en adequate voorziening. Voorts meent gedaagde dat er geen aanleiding is om ten gunste van het individuele belang van appellante af te wijken van het criterium "goedkoopst adequaat".
De Raad overweegt het volgende.
Ingevolge artikel 3 van de WVG biedt het gemeentebestuur verantwoorde voorzieningen, waaronder wordt verstaan dat deze doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht dienen te zijn.
In artikel 1.2, eerste lid, van de Verordening is bepaald dat een voorziening slechts kan worden verstrekt voor zover:
a. deze in overwegende mate op het individu is gericht;
b. deze langdurig noodzakelijk is om diens beperkingen op het gebied van het wonen of
het zich binnen of buiten de woning verplaatsen op te heffen of te verminderen;
c. deze naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan
worden aangemerkt.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellante op medische gronden is aangewezen op een toiletvoorziening op de eerste verdieping van haar woning.
Evenals de rechtbank en op grotendeels dezelfde gronden is de Raad van oordeel dat de weigering van gedaagde om appellante in aanmerking te brengen voor een tweede toilet en dat diens standpunt dat in haar geval een voorziening bestaande uit het verstrekken van een postoel de goedkoopste adequate voorziening moet worden gevonden, de rechterlijke toetsing kan doorstaan.
Naar aanleiding van hetgeen namens appellante in hoger beroep is aangevoerd en in aanvulling op de overwegingen van de rechtbank, merkt de Raad nog op dat ZVN-arts G.G. Weiss blijkens haar rapport van 16 december 1998 bij haar advisering rekening heeft gehouden met de hygiëne van het gebruik van de postoel in de situatie van appellante. Weiss heeft daartoe, nadat zij appellante thuis had bezocht, onder meer overwogen dat het gebruik niet onhygiënisch is wanneer gebruikelijke hygiënische maatregelen in acht worden genomen. De Raad ziet in hetgeen van de zijde van appellante is aangevoerd onvoldoende aanknopingspunten om de juistheid van dit oordeel in twijfel te trekken, mede nu Weiss bekend was met de situatie ter plekke.
Op grond van het vorenstaande is de Raad van oordeel dat gedaagde terecht het standpunt heeft ingenomen dat een postoel de goedkoopste adequate voorziening voor appellantes problematiek is.
Dat gedaagde geen algemene richtlijnen en criteria heeft vastgesteld met betrekking tot de indicatiestelling voor een tweede toiletvoorziening (bij incontinentie) is naar het oordeel van de Raad niet strijdig te achten met regels van geschreven en ongeschreven recht.
De Raad wijst er verder op dat uit de telefonische mededelingen van ZVN-arts Engelen niet kan worden afgeleid dat een postoel in het geval van appellante geen adequate voorziening is.
Voorts overweegt de Raad dat de gebrekkig functionerende traplift in het onderhavige geval niet aan het verstrekken van de postoel in de weg kan staan. De trap vormt immers bij een normaal functionerende traplift geen belemmering voor een verantwoord gebruik van de postoel en ligt het op de weg van appellante om ter verbetering van het functioneren van de traplift de daartoe geëigende middelen aan te wenden.
De Raad merkt in dit verband ten slotte op dat hij onderkent dat een postoel minder comfortabel is dan een vast toilet en dat dit een in de huidige tijd minder gangbaar middel is. Dat neemt niet weg dat deze voorziening -welke in de onderhavige situatie onmiskenbaar aanzienlijk goedkoper is dan een vast toilet- in ieder geval niet als een inadequaat middel kan worden beschouwd.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr R.M. van Male als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr E.W.F. Menkveld-Botenga als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2001.
(get.) R.M. Male.
(get.) E.W.F. Menkveld-Botenga.
JdB
2601