ECLI:NL:CRVB:2001:AD7094

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 november 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/1094 ZFW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Restitutie van ziektekostenpremie ingevolge de Ziekenfondswet na afwijzing door zorgverzekeraar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van OWM Zilveren Kruis Ziekenfonds U.A. te Rotterdam, dat haar verzoek om restitutie van betaalde ziektekostenpremie onder de Ziekenfondswet (ZFW) voor de jaren 1995, 1996 en 1997 heeft afgewezen. Het oorspronkelijke verzoek om restitutie werd afgewezen op 14 juli 1998, waarna appellante bezwaar maakte. Gedaagde verklaarde het bezwaar gedeeltelijk gegrond, maar bood slechts een restitutie van ƒ 305,81 aan voor een periode van 38 dagen in het tijdvak van 6 juli 1997 tot 6 juli 1998. De Arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch verklaarde het beroep van appellante ongegrond op 5 januari 2000, waarna appellante in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 10 oktober 2001 was appellante niet aanwezig, maar gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. W. Autar. De Centrale Raad van Beroep moest beoordelen of het bestreden besluit in rechte stand kon houden. Gedaagde stelde dat appellante binnen een redelijke termijn om restitutie had moeten vragen, en verwees naar een circulaire van de Ziekenfondsraad die een termijn van 6 maanden voor restitutieverzoeken aanbeveelt. Aangezien appellante op 16 april 1998 voor het eerst om restitutie vroeg, werd haar restitutie verleend met terugwerkende kracht van 1 jaar.

Appellante voerde aan dat gedaagde zich ten koste van haar had verrijkt door slechts een klein bedrag terug te geven van de in totaal betaalde premie van ruim ƒ 2.500,--. Gedaagde betwistte echter dat het mogelijk was om dubbele betalingen te signaleren, omdat de uitvoering van de Ziekenfondswet en de particuliere verzekering door verschillende rechtspersonen wordt uitgevoerd. De Raad oordeelde dat de aangevallen uitspraak bevestigd kon worden, omdat appellante niet had aangetoond dat zij niet in staat was om binnen een redelijke termijn om restitutie te verzoeken. De Raad concludeerde dat de beslissing van gedaagde om slechts een deel van de premie te restitueren, niet onredelijk was.

Uitspraak

00/1094 ZFW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
OWM Zilveren Kruis Ziekenfonds U.A. te Rotterdam, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 14 juli 1998 heeft gedaagde het verzoek van appellante om restitutie van de door haar betaalde premie ingevolge de Ziekenfondswet (ZFW) gedurende de jaren 1995, 1996 en 1997 afgewezen.
Het tegen dat besluit ingediende bezwaar is door gedaagde bij besluit van 25 januari 1999 (het bestreden besluit) gedeeltelijk gegrond verklaard; gedaagde heeft daarbij besloten de door appellante over door haar gewerkte dagen (38) in het tijdvak van 6 juli 1997 tot 6 juli 1998 door haar betaalde particuliere ziektekostenpremie te restitueren. Dit komt neer op een bedrag van ƒ 305,81.
De Arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep bij uitspraak van 5 januari 2000 ongegrond verklaard.
Appellante is van deze uitspraak in hoger beroep gekomen op bij het beroepschrift aangevoerde gronden.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Gedaagde heeft bij brief van 22 augustus 2001 op verzoek van de Raad nadere informatie verschaft.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 10 oktober 2001, waar appellante niet is verschenen, en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. W. Autar, werkzaam bij gedaagde.
II. MOTIVERING
Ten aanzien van de voor dit geding van belang zijnde feiten en regelgeving verwijst de Raad naar de daarop betrekking hebbende overwegingen in de rubrieken I en II van de aangevallen uitspraak.
In dit geding is de vraag aan de orde of het bestreden besluit, waarbij gedaagde heeft besloten de door appellante over door haar gewerkte dagen in het tijdvak van 6 juli 1997 tot 6 juli 1998 door haar betaalde premie te restitueren, in rechte stand kan houden.
Aan dit besluit heeft gedaagde ten grondslag gelegd, dat appellante binnen redelijke termijn om restitutie van door haar betaalde premie in het kader van een particuliere ziektekostenverzekering dient te vragen. In navolging van de Circulaire van de Ziekenfondsraad van 30 maart 1983 acht gedaagde een termijn van 6 maanden een redelijke termijn. Indien een betrokkene voor de eerste maal om premierestitutie verzoekt, wordt deze termijn gesteld op 1 jaar. Aangezien appellante op 16 april 1998 voor de eerste maal om restitutie heeft verzocht, is haar met een terugwerkende kracht van 1 jaar premierestitutie verleend. Gedaagde heeft de periode waarover premierestitutie is verleend na het bestreden besluit gecorrigeerd in de periode 16 april 1997 tot 16 april 1998, waarin zij, evenals in het tijdvak van 6 juli 1997 tot 6 juli 1998, 38 dagen heeft gewerkt.
De rechtbank heeft het volgende overwogen:
"Op grond van het bepaalde in artikel 25 juncto artikel 29 van het Verstrekkingenbesluit Ziekenfondsverzekering bestaat, mits is voldaan aan de door het Ziekenfonds ter zake vast te stellen voorwaarden, aanspraak op gehele of gedeeltelijke vergoeding van kosten van geneeskundige verzorging, welke niet is ingeroepen op de in artikel 9 van de ZFW voorgeschreven wijze ten gevolge van het niet ingeschreven zijn bij een ziekenfonds. Als kosten van geneeskundige verzorging kunnen in het kader van genoemde bepalingen tevens worden beschouwd premies betaald ten behoeve van verzekering voor particuliere verzorging. Deze aanspraak bestaat, kort weergegeven, op grond van het bepaalde in artikel 29 slechts indien - uiteindelijk - wel inschrijving plaatsvindt. Eiseres heeft zich niet ingeschreven voor ziekenfondsverzekering. De ZFW en de daarop rustende uitvoeringsbesluiten kennen niet de mogelijkheid tot premierestitutie indien niet wordt overgegaan tot inschrijving. Echter verweerster voert het beleid om niettemin in gevallen van het onderhavige op analoge wijze over te gaan tot restitutie. Dit door verweerster gevolgde beleid is neergelegd in de circulaire van de Ziekenfondsraad van 30 maart 1983 (SVV/VERZ nummer 132/83) inzake vaststelling dag- of weekverzekering, waarin staat (voorzover hier van belang):
"7. Inschrijving of premierestitutie
Wordt een dienstverband aangegaan voor twee maanden of voor een kortere periode (KVC kaart) dan vindt - tenzij de verzekerde uitdrukkelijk inschrijving wens - geen inschrijving plaats, maar wordt achteraf restitutie verleend van de bepaalde premie voor vrijwillige of particuliere verzekering (3e klasse) over de weken of de dagen, gedurende welke betrokkene verzekerd was. Hierbij mag als voorwaarde worden gesteld dat het verzoek om premierestitutie binnen redelijke termijn na het einde van de periode, waarop deze betrekking heeft, wordt ingediend. In dit verband zou in het algemeen een redelijke termijn van zes maanden kunnen gelden.
(…...)
Nu eiseres zich niet heeft ingeschreven bij een ziekenfonds kon reeds daarom de door eiseres verlangde vergoeding van premies niet plaatsvinden. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het al dan niet toekennen van de onderhavige vergoeding in een situatie als die van eiseres een bevoegdheid van verweerster is welke discretionair van aard is. Dit heeft tot gevolg dat de rechtbank het bestreden besluit slechts marginaal kan toetsen, hetgeen betekent dat behoudens toetsing aan algemeen verbindende voorschriften slechts ter beoordeling staat of gezegd kan worden dat het bestreden besluit op onvoldoende gronden berust, danwel dat verweerster bij het nemen van het besluit anderszins heeft gehandeld in strijd met enig beginsel van behoorlijk bestuur.
De rechtbank acht het niet onredelijk dat verweerster over de periode van 7 juli 1997 tot 7 juli 1998, later gecorrigeerd in de periode van 16 april 1997 tot 16 april 1998, over 38 dagen premierestitutie heeft verleend. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat over een langere termijn premie is terugbetaald, dan op grond van de hiervoor genoemde circulaire in beginsel aangewezen was. Verweerster heeft daarbij laten meewegen dat eiseres niet bekend was met de mogelijkheid van premierestitutie.".
In hoger beroep voert appellante aan dat een andere werkmaatschappij van gedaagde, bij wie zij ten tijde van belang particulier verzekerd was, zich ten koste van haar heeft kunnen verrijken doordat gedaagde van het bedrag van ruim f 2.500,-- dat zij over de jaren 1995, 1996 en 1997 aan ziekenfondspremie heeft betaald, slechts bereid is f 300,-- terug te geven. Voorts dient een ziektekostenverzekeraar volgens appellante zelf dubbele betaling te registreren en te corrigeren.
Gedaagde handhaaft haar standpunt. Zij betwist dat het voor haar mogelijk is een dubbele betaling van premies te signaleren, aangezien gedaagde niet kan zien of op iemands loon premie ingevolge de Ziekenfondswet wordt ingehouden. Bovendien betreft de uitvoering van de Ziekenfondswet een andere rechtspersoon dan de particuliere verzekeraar en is koppeling van de gegevens tussen beide bedrijven uit een oogpunt van privacy niet toegestaan.
De Raad onderschrijft de strekking van de aangevallen uitspraak zoals hiervoor weergegeven, en voegt daar nog aan toe, dat niet gebleken is van omstandigheden, op grond waarvan appellante niet in staat zou zijn geweest binnen een redelijke termijn om premierestitutie te verzoeken. Zij had, zo al niet op de maandopgave van de werkgever, in elk geval op de door haar werkgever verstrekte jaaropgave kunnen zien dat op haar loon ziekenfondspremie was ingehouden. Dat zij respectievelijk een door haar ingeschakelde derde met betrekking tot de jaren 1995 en 1996 de dubbele premiebetaling over het hoofd heeft gezien, is een omstandigheid die voor risico van appellante komt.
Aangezien appellante zich niet heeft ingeschreven als verzekerde ingevolge de Ziekenfondswet en de ziekenfondspremie door haar werkgever van haar loon is ingehouden, is het voor gedaagde vrijwel onmogelijk een dubbele verzekering of betaling te signaleren. Reeds hierom treft het argument van appellante, dat gedaagde de dubbele betaling had kunnen signaleren geen doel.
Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht - tenslotte - geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. M.I. 't Hooft als voorzitter en mr. R.M. van Male en mr. G.M.T. Berkel-Kikkert als leden, in tegenwoordigheid van A.H. Huls als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 21 november 2001.
(get.) M.I. 't Hooft.
(get.) A.H. Huls.