ECLI:NL:CRVB:2001:AD3655
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.I. 't Hooft
- R.M. van Male
- G.M.T. Berkel-Kikkert
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de eigen bijdrage in de zorg en de aflossing van een lening
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante [A.] tegen de Onderlinge Waarborgmaatschappij RZG Zorgverzekeraar u.a. over de hoogte van de eigen bijdrage voor zorgverlening in een instelling. De zaak is ontstaan na een besluit van 2 maart 1998, waarin aan appellante werd meegedeeld dat zij per 6 september 1997 een maandelijkse bijdrage van f 1.037,29 verschuldigd was voor haar verblijf in de instelling [X.] te [Y.]. Dit bedrag zou later wijzigen naar f 1.693,67 per maand. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard door gedaagde op 26 maart 1998. De Arrondissementsrechtbank te Assen heeft het beroep van appellante tegen dit besluit op 7 juli 2000 eveneens ongegrond verklaard.
Appellante is in hoger beroep gegaan, waarbij zij aanvoert dat de maandelijkse aflossing van een lening niet in mindering is gebracht op de door gedaagde vastgestelde eigen bijdrage. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten die in de eerdere uitspraak zijn vermeld als uitgangspunt genomen. De Raad overweegt dat volgens artikel 2 van het Bijdragebesluit zorg, de verzekerde van 18 jaar of ouder bijdraagt in de kosten van de zorg. Voor de vaststelling van de bijdrage wordt uitgegaan van het bijdrageplichtig inkomen van het voorgaande kalenderjaar. Bepaalde posten kunnen in mindering worden gebracht, maar aflossingen van leningen zijn niet genoemd in de artikelen van het Besluit.
De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellante niet kan slagen, omdat de gedaagde de eigen bijdrage op een juiste manier heeft vastgesteld. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak en oordeelt dat er geen termen zijn om af te wijken van de wettelijke bepalingen. De uitspraak is gedaan op 15 augustus 2001, waarbij de Raad de eerdere beslissing van de Arrondissementsrechtbank bevestigt.