ECLI:NL:CRVB:2001:AB1772

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 mei 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
98/8280 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake proceskostenveroordeling in ambtenarenrechtelijke geschil tussen gemeente Assen en ambtenaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep ingesteld door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Assen tegen een uitspraak van de president van de Arrondissementsrechtbank te Assen van 6 oktober 1998. De zaak betreft een conflict over de ambtelijke rechtspositie van gedaagde, die inzage had verzocht in een rapport over de reorganisatie van de ambtelijke dienst. Het verzoek werd door de gemeente afgewezen, waarna gedaagde bezwaar maakte en een voorlopige voorziening vroeg. De president van de rechtbank wees het verzoek af, maar veroordeelde de gemeente Assen tot betaling van de proceskosten van gedaagde.

Appellant, de gemeente Assen, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze kostenveroordeling. Hij betoogde dat de uitspraak van de president niet slechts een voorlopige maar een definitieve uitspraak was, waartegen hoger beroep openstond. De Centrale Raad van Beroep heeft deze stelling verworpen, omdat er geen inhoudelijke uitspraak was gedaan op het beroep van gedaagde tegen het besluit van de gemeente. De Raad oordeelde dat de uitspraak van de president enkel een beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening was.

De Raad heeft vervolgens geoordeeld dat het hoger beroep van appellant niet-ontvankelijk is, omdat ingevolge de Beroepswet geen hoger beroep kan worden ingesteld tegen een uitspraak van de president in het kader van een voorlopige voorziening. De Raad heeft appellant veroordeeld in de proceskosten van gedaagde tot een bedrag van ƒ 710,- en heeft bepaald dat er griffierecht van ƒ 675,- door de gemeente Assen moet worden geheven. De uitspraak is gedaan op 10 mei 2001.

Uitspraak

98/8280 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Assen, appellant,
en
[A.], wonende te [B.], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant is op de daartoe bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de president van de Arrondissements-rechtbank te Assen van 6 oktober 1998, nr. 98/550 BESLU P01 G07, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend, waarop namens appellant schriftelijk is gereageerd.
Het geding is behandeld ter zitting van 29 maart 2001, waar appellant zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. M.J. Kragten, werkzaam bij het juridisch adviesbureau Kragten & Partner te Hoogeveen. Gedaagde is, zoals tevoren bericht, niet verschenen.
II. MOTIVERING
1. Gedaagde had, in het kader van een tussen hem en appellant bestaand conflict over zijn ambtelijke rechtspositie, aan appellant verzocht hem inzage te verstrekken in het de reorganisatie van de ambtelijke dienst betreffende rapport “Assen in overall”. Bij besluit van 23 juli 1998 heeft appellant dat verzoek afgewezen. Daartegen heeft gedaagde bezwaar gemaakt en de president van de rechtbank verzocht terzake een voorlopige voorziening te treffen.
2. Gedaagde kreeg in een voorlopige voorzieningprocedure die door hem werd gevoerd over zijn rechtspositie alsnog de beschikking over het betrokken rapport. Vervolgens heeft de president bij uitspraak van 6 oktober 1998 het verzoek van gedaagde om een voorlopige voorziening te treffen terzake van het besluit van 23 juli 1998 afgewezen, omdat gedaagde daarbij geen belang meer had. In die uitspraak heeft de president ten laste van de gemeente Assen een veroordeling uitgesproken in de door gedaagde gemaakte proceskosten en het door hem betaalde griffierecht, onder de overweging dat op appellant de verplichting rustte om de gevraagde stukken toe te zenden.
3. Appellant heeft tegen de in die uitspraak gegeven kostenveroordeling en de toewijzing van griffierecht hoger beroep ingesteld. Hij heeft daartoe aangevoerd, kort gezegd, dat de aangevallen uitspraak, nu daarin niet een voorlopig maar een finaal oordeel is gegeven over het betrokken besluit van 23 juli 1998, aangemerkt moet worden als een uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6. van de Algemene wet bestuursrecht, waartegen ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet hoger beroep bij de Raad openstaat.
4. De Raad overweegt dienaangaande het volgende.
4.1. Hij verwerpt appellants stelling dat de aangevallen uitspraak, ondanks haar vorm, moet worden aangemerkt als een uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Er is immers niet - met toepassing van artikel 8:70 van de Awb - ten gronde een uitspraak gedaan op een beroep van gedaagde tegen een besluit van appellant. Er is slechts een (afwijzende) beslissing gegeven op een verzoek om een voorlopige voorziening.
4.2. Ingevolge artikel 18, tweede lid, aanhef en onder c, van de Beroepswet kan geen hoger beroep worden ingesteld tegen een uitspraak van de president als bedoeld in artikel 8:84, tweede lid, van de Awb. Van een dergelijke uitspraak kan, ingevolge het vierde lid van dat artikel 8:84, deel uitmaken een veroordeling in de proceskosten. Het appèlverbod betreffende een uitspraak ingevolge het tweede lid van artikel 8:84 omvat daarom naar het oordeel van de Raad mede een door de president in het kader van zijn voorzieningsuitspraak uitgesproken proceskostenveroordeling. De Raad vindt voor die opvatting steun in de bepaling van artikel 18, tweede lid, aanhef en onder d, van de Beroepswet, waarin een appèlverbod is opgenomen met betrekking tot een bij afzonderlijke uitspraak gegeven proceskostenveroordeling. Het zou ongerijmd zijn een hoger beroep tegen een proceskostenveroordeling wel ontvankelijk te achten indien deze is gegeven als onderdeel van een uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening.
5. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep van appellant niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
6. Gelet hierop acht de Raad termen aanwezig om appellant op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van gedaagde in hoger beroep ten bedrage van ƒ 710,- wegens verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
Veroordeelt appellant in de proceskosten van gedaagde tot een bedrag van
ƒ 710,-, te betalen door de gemeente Assen;
Bepaalt dat van de gemeente Assen een griffierecht van ƒ 675,- wordt geheven.
Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr. J.C.F. Talman en
mr. K. Zeilemaker als leden, in tegenwoordigheid van mr. M.C.M. Hamer als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2001.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) M.C.M. Hamer.
HD
23.04
Q