ECLI:NL:CRVB:2001:AB1725
Centrale Raad van Beroep
- Verzet
- M.M. van der Kade
- J.Th. Wolleswinkel
- H.J. Simon
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-ontvankelijkverklaring van hoger beroep wegens niet-betaling griffierecht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 maart 2001 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De opposant, wonende in Marokko, had eerder hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank te Amsterdam, maar zijn hoger beroep was op 29 september 1999 niet-ontvankelijk verklaard omdat hij het griffierecht niet had betaald. De opposant had verzet aangetekend tegen deze niet-ontvankelijkverklaring, waarbij hij aanvoerde dat hij door ziekte niet in staat was het griffierecht te voldoen. Tijdens de zitting op 20 juni 2000 was de opposant niet verschenen, maar de Raad besloot het onderzoek te heropenen omdat het onderzoek niet volledig was geweest.
De Raad moest in deze verzetsfase beoordelen of de eerdere uitspraak terecht was. De Raad concludeerde dat de eerdere beslissing om het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren niet zonder meer kon worden gehandhaafd. De Raad oordeelde dat er twijfel bestond over de vraag of de opposant in verzuim was geweest met de betaling van het griffierecht, vooral gezien zijn verzoek om een betalingsregeling. De Raad overwoog dat de ontvankelijkheid van het hoger beroep nader moest worden bezien, mede in het licht van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
Uiteindelijk verklaarde de Raad het verzet gegrond, wat betekende dat de eerdere uitspraak verviel en het onderzoek in de stand waarin het zich bevond, werd voortgezet. De Raad gaf aan dat dit niet automatisch betekende dat het hoger beroep ontvankelijk was, maar dat de ontvankelijkheid opnieuw moest worden beoordeeld. De Raad achtte geen termen aanwezig voor vergoeding van kosten, omdat er geen kosten waren gemaakt die voor vergoeding in aanmerking kwamen.