ECLI:NL:CRVB:2000:ZB9112

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 november 2000
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
98/8319 WSW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake beëindiging dienstverband onder de Wet Sociale Werkvoorziening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante A. tegen de uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te Groningen van 27 november 1998, waarin het beroep van appellante niet-ontvankelijk werd verklaard wegens termijnoverschrijding. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het beroepschrift, dat op 15 april 1997 was verzonden, door de rechtbank niet was geaccepteerd vanwege onvoldoende frankering. Het beroepschrift werd pas op 21 april 1997 per fax ontvangen, wat na de termijn voor indienen was. De Raad overweegt dat de indiening per post pas geldig is als aan alle vereisten is voldaan, waaronder voldoende frankering. De Raad concludeert dat de rechtbank terecht het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de termijn voor indienen was overschreden en er geen verschoonbare termijnoverschrijding kon worden vastgesteld. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

98/8319 WSW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
A., wonende te B., appellante,
en
de Bestuurscommissie van het Werkvoorzieningschap
Synergon te Winschoten, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr E.P. Groot, advocaat te
Groningen, op bij beroepschrift aangegeven gronden hoger
beroep ingesteld tegen de uitspraak van de
Arrondissementsrechtbank te Groningen van 27 november 1998,
nr. AWB 97/735 WSW V08, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Van de zijde van gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Appellantes gemachtigde heeft een nader stuk ingezonden.
Het geding is aan de orde gesteld ter zitting van
14 september 2000, waar partijen - beiden met voorafgaand
bericht - niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
De Raad merkt vooreerst op dat ingevolge artikel 17 van de op
1 januari 1998 in werking getreden Wet Sociale Werkvoorziening
(Wet van 11 september 1997, Stb. 466) op de behandeling van
dit geding het recht van toepassing blijft zoals dat voor de
datum van inwerkingtreding van die wet gold.
Bij besluit van 6 maart 1997 heeft gedaagde gehandhaafd zijn
besluit van 11 december 1996, waarbij het dienstverband met
appellante met ingang van 20 december 1996 is beëindigd op
grond van artikel 28, tweede lid, aanhef en onder b, van de
Wet Sociale Werkvoorziening (WSW).
Tegen dat besluit is door appellantes gemachtigde door middel
van een op 15 april 1997 gedateerd beroepschrift beroep
ingesteld, dat blijkens het poststempel op de enveloppe op 16
april 1997 is verzonden. De rechtbank heeft de ontvangst van
dit beroepschrift wegens onvoldoende frankering geweigerd,
waarna het op 21 april 1997 door appellantes gemachtigde
retour is ontvangen.
Diezelfde dag heeft deze gemachtigde per fax opnieuw beroep
ingesteld bij de rechtbank en verzocht het beroep ontvankelijk
te achten.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het
beroep wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk
verklaard.
De Raad overweegt het volgende.
In geding is de vraag of de rechtbank, gelet op het
bepaalde in de artikelen 6:7, 6:8, 6:9 en 6:11 van de Algemene
wet bestuursrecht (Awb), het beroep terecht niet-ontvankelijk
heeft verklaard.
Dienaangaande stelt de Raad vast dat 17 april 1997 de laatste
dag was van de termijn voor het indienen van een beroepschrift
tegen het bestreden besluit, zodat het door de rechtbank op 21
april 1997 per fax ontvangen beroepschrift na afloop van die
termijn is ingediend.
Met betrekking tot het op 16 april 1997 per post verzonden
beroepschrift overweegt de Raad, in navolging van het arrest
van de Hoge Raad van 8 juli 1996, BNB 1996, 268, dat van de
indiening van een bezwaar- of beroepschrift per post als
bedoeld in artikel 6:9 van de Awb sprake is, indien het geheel
van handelingen is verricht dat noodzakelijk is om een
poststuk door middel van de postdienst de geadresseerde te
doen bereiken. Eén van de daartoe noodzakelijke handelingen is
het zorgdragen voor een voldoende frankering. Gegeven het feit
dat het onvoldoende gefrankeerde beroepschrift door de
rechtbank niet is geaccepteerd en de rechtbank tot die
acceptatie niet verplicht was, moet worden geoordeeld dat pas
bij fax van 21 april 1997 beroep bij de rechtbank is
ingesteld.
De Raad is niet gebleken van omstandigheden welke leiden tot
het oordeel dat sprake is van een verschoonbare
termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb.
Het feit dat het bestreden besluit van 6 maart 1997 geen
beroepsclausule bevatte merkt de Raad niet als een zodanige
omstandigheid aan, omdat appellantes gemachtigde dat besluit,
getuige zijn op 16 april 1997 gedane poging tot verzending van
het beroepschrift, wel (tijdig) als een appellabel besluit
heeft herkend.
Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank het beroep terecht
niet-ontvankelijk heeft verklaard, zodat de aangevallen
uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel
8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr
G.P.A.M. Garvelink-Jonkers en prof. mr A.Q.C. Tak als leden,
in tegenwoordigheid van mr A.W.M. van Bommel als griffier en
uitgesproken in het openbaar op
30 november 2000.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) A.W.M. van Bommel.
HD
28.11