ECLI:NL:CRVB:2000:ZB9104
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- K.J.S. Spaas
- R.M. van Male
- H.J. Simon
- J.D. Streefkerk
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de rechtmatigheid van AAW-uitkering en terugvordering door het Landelijk instituut sociale verzekeringen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv) tegen een uitspraak van de rechtbank te Roermond. De centrale vraag is of gedaagde, die in de periode van 1 januari 1995 tot en met 31 december 1995 een uitkering ontving op basis van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW), terecht is beoordeeld als arbeidsongeschikt. Appellant heeft in 1996 en 1997 besluiten genomen die de uitkering van gedaagde aanpasten en een terugvordering van eerder betaalde uitkeringen inluidden. De rechtbank heeft deze besluiten vernietigd, wat leidde tot het hoger beroep van appellant.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig onderzocht. Gedaagde, geboren in 1941, had samen met haar overleden echtgenoot een veeteelt- en tuinbouwbedrijf. Ze had zich sinds 1989 gedeeltelijk arbeidsongeschikt verklaard en ontving een uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Appellant stelde dat gedaagde in de betreffende periode inkomsten uit arbeid had genoten, maar de rechtbank oordeelde dat gedaagde als commanditair vennoot geen arbeid had verricht.
De Raad concludeert dat de stelling van appellant, dat fiscale winst voldoende is voor de toepassing van artikel 33 van de AAW, niet houdbaar is. De Raad benadrukt dat er daadwerkelijk arbeid verricht moet zijn om in aanmerking te komen voor de uitkering. De rechtbank had terecht geoordeeld dat gedaagde geen relevante arbeid had verricht in de vennootschap en dat de besluiten van appellant niet op een juiste feitelijke grondslag berustten. Het hoger beroep van appellant wordt afgewezen, en de Raad veroordeelt appellant in de proceskosten van gedaagde.