ECLI:NL:CRVB:2000:ZB8869
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- K.J.S. Spaas
- M.M. van der Kade
- J.Th. Wolleswinkel
- P.W.A. van Geloven
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake arbeidsongeschiktheidsuitkering en geschiktheid van functies
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (appellant) tegen A (gedaagde) betreffende de intrekking van haar arbeidsongeschiktheidsuitkering op basis van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De appellant heeft de uitkeringen van gedaagde per 1 juni 1996 ingetrokken, omdat de mate van haar arbeidsongeschiktheid volgens hen minder dan 25% was. De rechtbank te Alkmaar heeft deze intrekking echter vernietigd, wat leidde tot het hoger beroep van appellant.
Tijdens de zitting op 15 februari 2000 werd duidelijk dat het onderzoek niet volledig was geweest, waarna de Raad besloot het onderzoek te heropenen. De centrale vraag was of het besluit van 3 april 1996 in rechte stand kon houden. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de functie van telefoniste, die aan gedaagde was voorgehouden, niet passend was, omdat gedaagde niet voldeed aan de vereiste luister- en spreekvaardigheid in de Engelse taal.
De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat de resterende functies niet voldoende waren om de intrekking van de uitkering te rechtvaardigen. De Raad concludeerde dat de intrekking van de uitkering onterecht was en dat gedaagde recht had op haar uitkeringen, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Tevens werd appellant veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die op f 1.420,- werden begroot. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en leden van de Raad, met de griffier aanwezig, en werd openbaar uitgesproken op 4 juli 2000.