ECLI:NL:CRVB:2000:ZB8849
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- K.J.S. Spaas
- B. Serno
- M.M. van der Kade
- H.J. Simon
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake intrekking uitkering AAW en beoordeling arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (appellant) tegen A (gedaagde) betreffende de intrekking van zijn uitkering op basis van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW). De uitkering van gedaagde was eerder berekend op een arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%, maar werd per 11 mei 1996 ingetrokken omdat de mate van arbeidsongeschiktheid volgens appellant minder dan 25% was. De rechtbank te Assen had het beroep van gedaagde tegen deze intrekking gegrond verklaard en het besluit van appellant vernietigd, wat leidde tot het hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 18 april 2000. Gedaagde, die sinds 1976 als zelfstandig agrariër werkte, had in 1992 een (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid gemeld. De Raad oordeelde dat de eerdere beoordeling van de arbeidsongeschiktheid niet correct was uitgevoerd, met name omdat de methoden die door appellant werden gebruikt om de mate van arbeidsongeschiktheid vast te stellen, niet in overeenstemming waren met de geldende wetgeving en jurisprudentie. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het besluit van appellant niet op een juiste medische grondslag rustte.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de intrekking van de uitkering niet kon standhouden. Tevens werd appellant veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die op f 1.420,- werden begroot. De Raad benadrukte dat de toepassing van artikel 4 van het Schattingsbesluit niet correct was uitgevoerd en dat er geen rechtvaardiging was voor het onderscheid tussen zelfstandigen en werknemers in loondienst. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 30 mei 2000.