ECLI:NL:CRVB:2000:ZB8767
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.G. Treffers
- P.C. de Wit
- G.A.J. van den Hurk
- N.J. van Vulpen-Grootjans
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake bijstandsverlening en vermogensvaststelling onder de Algemene bijstandswet
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht tegen een uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te Utrecht. De zaak betreft de aanvraag van gedaagde, A, voor algemene bijstand op basis van de Algemene bijstandswet (Abw). Gedaagde had een aanvraag ingediend op 13 februari 1996, maar het college weigerde de bijstandsverlening met terugwerkende kracht, omdat gedaagde een vermogen had dat boven het vrij te laten vermogen uitkwam. Dit vermogen was ontstaan door een lening van de informatiseringsbank, en de gemeente Utrecht stelde dat gedaagde eerst dit vermogen moest verbruiken voordat zij recht had op bijstand.
De rechtbank oordeelde dat de gemeente ten onrechte een onjuiste vermogensgrens had gehanteerd en dat de studieschuld van gedaagde niet buiten beschouwing mocht worden gelaten. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak vervolgens behandeld en geconcludeerd dat de studieschuld van gedaagde niet als een verplichting tot terugbetaling kan worden beschouwd, omdat deze schuld kan worden kwijtgescholden indien de draagkracht gedurende 15 jaar ontoereikend is. De Raad oordeelde dat de gemeente terecht de studieschuld buiten beschouwing had gelaten bij de vermogensvaststelling.
De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van gedaagde tegen het besluit van de gemeente van 8 november 1996 alsnog ongegrond. De uitspraak benadrukt de noodzaak om bij de vaststelling van vermogen rekening te houden met de werkelijke verplichtingen tot terugbetaling van schulden, en bevestigt dat de wetgever met de invoering van artikel 51 van de Abw een wijziging in de jurisprudentie heeft beoogd.