ECLI:NL:CRVB:2000:BJ5604

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 april 2000
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
98/4827 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinair ontslag van politieambtenaar wegens plichtsverzuim en misbruik van gezag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een politieambtenaar tegen een disciplinaire maatregel van ontslag. De Centrale Raad van Beroep behandelt de zaak die voortvloeit uit een eerdere uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch. De appellant, een aspirant politieagent, heeft zich schuldig gemaakt aan plichtsverzuim door buiten diensttijd in uniform confrontaties te zoeken met zijn voormalige baas en collega's. Tijdens het onderzoek naar deze incidenten heeft hij geprobeerd de waarheid te verdraaien, wat heeft geleid tot ernstige twijfels over zijn betrouwbaarheid en integriteit.

De rechtbank heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad oordeelt dat het vastgestelde plichtsverzuim van een dusdanige ernst is dat de opgelegde disciplinaire maatregel van ontslag niet onevenredig is. De Raad wijst erop dat de gedragingen van de appellant, die het gezag van het politieambt misbruikten, niet alleen onacceptabel zijn voor een aspirant, maar ook voor een reeds in dienst zijnde agent. De Raad benadrukt dat de appellant zich bewust moest zijn van de mogelijke gevolgen van zijn gedrag, vooral gezien de instructies die hij had ontvangen over het gebruik van het politieuniform.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de beslissing van de rechtbank en ziet geen aanleiding om de kosten van de procedure te compenseren. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de leden de zaak in het openbaar hebben behandeld. De uitspraak is op 27 april 2000 gedaan, na een zitting op 6 april 2000, waar de appellant werd vertegenwoordigd door een advocaat en de gedaagde door een medewerker van de politieregio.

Uitspraak

98/4827 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Korpsbeheerder van de politieregio [regio], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant is op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de door de Arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch op 21 mei 1998 onder nummer AWB 96/11156 AW gegeven uitspraak waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 6 april 2000, waar appellant zich heeft doen vertegenwoordigen door
mr R. Cats, advocaat te Roermond en gedaagde door mr M.A. Bouwman, werkzaam bij de politieregio.
II. MOTIVERING
De Raad verwijst voor een meer uitvoerige weergave van de relevante feiten naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat met het navolgende.
Gedaagde heeft appellant, sedert 17 oktober 1994 aangesteld om de opleiding te volgen voor medewerker basis-
politiezorg, bij besluit van 24 mei 1996, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 24 oktober 1996, onvoorwaardelijk en met onmiddellijke ingang disciplinair ontslag verleend uit politiedienst.
Gedaagde heeft appellant de volgende gedragingen als ernstig plichtsverzuim verweten:
-het buiten dienstverband en diensttijd meerdere malen in uniform de confrontatie zoeken met zijn voormalige baas en collega's van het taxibedrijf waar hij voorheen had gewerkt;
-het bij die confrontaties handtastelijk, onheus en onbehoorlijk optreden en het doen van onbehoorlijke uitlatingen;
-het met gebruikmaking van het politieuniform getracht hebben privé-zaken sneller tot een oplossing te brengen en misbruik gemaakt hebben van macht;
-het meermalen te kennen geven dat hij een voormalig collega "te grazen zou nemen zodra de politieopleiding zou zijn voltooid";
-het gedurende het onderzoek afleggen van wisselende en deels met de werkelijkheid strijdige verklaringen.
De rechtbank heeft het tegen dat besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat is vast komen te staan dat appellant buiten diensttijd en gekleed in uniform meer dan eens de confrontatie met anderen heeft gezocht en vervolgens bij het onderzoek naar deze gebeurtenissen getracht heeft de waarheid te verdraaien. Appellant heeft zich daarmee aan plichtsverzuim schuldig gemaakt, zodat gedaagde bevoegd was een disciplinaire maatregel tegen appellant te treffen. Aangezien door de handelwijze van appellant ernstige twijfel is ontstaan aan zijn betrouwbaarheid en integriteit, heeft de rechtbank de maatregel van strafontslag niet onevenredig geacht.
Naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep is aangevoerd stelt de Raad voorop dat voor de constatering van plichtsverzuim dat tot disciplinaire bestraffing aanleiding kan geven noodzakelijk is dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar zich aan de hem verweten gedragingen heeft schuldig gemaakt.
De Raad is van oordeel dat het naar aanleiding van een tegen appellant ingediende klacht verrichte onderzoek, waarin voldoende hoor en wederhoor is toegepast, aan die maatstaf voldoet en dat het naar aanleiding van dit onderzoek opgestelde rapport van [naam teamchef], dat is gebaseerd op verklaringen van diverse getuigen, ondanks de ontkenning van appellant op cruciale punten, de hiervoor weergegeven conclusies kan dragen. Appellant heeft in hoger beroep zijn ontkenning dat hij zich aan plichtsverzuim heeft schuldig gemaakt niet nader geadstrueerd. De gestelde rancune waaruit de klacht van zijn voormalig collega zou zijn voortgekomen is evenmin aannemelijk gemaakt. Ook de Raad verbindt aan de vastgestelde feiten de conclusie dat appellant zich aan plichtsverzuim heeft schuldig gemaakt. Evenzeer heeft gedaagde terecht het afleggen van wisselende en deels strijdige verklaringen - vergelijk de in het rapport van de teamchef [naam teamchef] opgenomen verklaringen van 14 november 1995 en 15 januari 1996 - als plichtsverzuim aangemerkt.
Gedaagde was derhalve bevoegd appellant disciplinair te straffen.
Evenals de rechtbank acht ook de Raad het vastgestelde plichtsverzuim, dat blijk geeft van het misbruiken van het aan het politieambt verbonden gezag en van een niet volledige betrouwbaarheid, van een dusdanige ernst dat de zwaarste straf van disciplinair ontslag, niet onevenredig is. Dat deze disciplinaire straf is opgelegd juist voor de diploma-uitreiking zal door appellant zeker als extra pijnlijk zijn ervaren, maar doet aan dit oordeel niet af. Ook acht de Raad niet van belang of aan een aspirant nu wel of niet hogere eisen moeten worden gesteld dan aan een al in dienst zijnde agent, aangezien gedragingen als in geding voor beide groepen medewerkers uitermate ernstig moeten worden geacht. De Raad heeft tenslotte nog meegewogen dat uit het eerdergenoemde onderzoeksrapport blijkt dat appellant door zijn stage-praktijkbegeleider regelmatig is aangesproken op zijn eigenzinnige gedrag en optreden en dat gedaagde heeft verzekerd dat aspiranten heel uitdrukkelijk worden geïnstrueerd over het gebruik van het politieuniform. Appellant moet derhalve hebben beseft dat zijn optreden buiten diensttijd in uniform tot (ingrijpende) maatregelen zou kunnen leiden.
De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking. De Raad ziet geen aanleiding voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslist is als hierna vermeld.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als voorzitter en mr J.C.F. Talman en mr K. Zeilemaker als leden in tegenwoordigheid van mr M.M. van Maurik als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 april 2000.
(get.) G.P.A.M. Garvelink-Jonkers.
(get.) M.M. van Maurik.
HD