ECLI:NL:CRVB:2000:AE8639

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 mei 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
98/6131 ALGEM
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzekeringsplicht onder de Werkloosheidswet, Ziektewet en Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, een onderneming die diensten verleent op het gebied van software en consultancy, tegen een besluit van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv) dat de verzekeringsplicht onder de Werkloosheidswet (WW), Ziektewet (ZW) en Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) heeft aangenomen voor de werkzaamheden van Kroon, die sinds 1 januari 1992 voor appellante werkzaam was. De Centrale Raad van Beroep behandelt de zaak naar aanleiding van een eerdere uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard.

De Raad stelt vast dat met de inwerkingtreding van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 het Lisv in de plaats is getreden van de betrokken bedrijfsvereniging. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank en het Lisv zich te veel hebben gebaseerd op de bepalingen van de raamovereenkomst tussen haar en ASAP BV, en onvoldoende rekening hebben gehouden met de feitelijke omstandigheden. Appellante betoogt dat er geen sprake is van een arbeidsovereenkomst, omdat de overeenkomst formeel tussen Kroon en ASAP is gesloten, en dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden, aangezien interim-managers onder bepaalde voorwaarden niet aan de verzekeringsplicht zijn onderworpen.

De Raad overweegt dat er sprake is van een gezagsverhouding tussen appellante en Kroon, en dat de feitelijke omstandigheden wijzen op een privaatrechtelijke dienstbetrekking. De Raad wijst het beroep op het gelijkheidsbeginsel af, omdat Kroon niet als interim-manager werkzaam was. De Raad concludeert dat gedaagde niet onzorgvuldig heeft gehandeld en bevestigt de aangevallen uitspraak. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep is op 25 mei 2000 uitgesproken, waarbij de Raad geen termen aanwezig acht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

98/6131 ALGEM
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante]., gevestigd te [vestigingsplaats], appellante,
en
het Landelijk instituut sociale verzekeringen, gedaagde.
I.ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 maart 1997 is de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 treedt het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv) in de plaats van de betrokken bedrijfsvereniging. In het onderhavige geval is het Lisv in de plaats getreden van de Bedrijfsvereniging voor Bank- en Verzekeringswezen, Groothandel en Vrije Beroepen. In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het bestuur van deze bedrijfsvereniging.
Bij brief van 8 september 1995 heeft gedaagde aan appellante medegedeeld, dat verzekeringsplicht ingevolge de Werkloosheidswet (WW), de Ziektewet (ZW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) wordt aangenomen voor de door [medegemachtige] sedert 1 januari 1992 voor appellante verrichte werkzaamheden. Bij besluit van
28 maart 1996 heeft gedaagde het tegen dit besluit ingestelde bezwaar ongegrond verklaard.
De Arrondissementsrechtbank te Amsterdam heeft bij uitspraak van 18 juni 1998 het tegen het besluit van
28 maart 1996 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant hebben prof. dr M.W.C. Feteris en mr C.C.M.A. Ascoop, werkzaam bij PricewaterhouseCoopers, belastingadviseurs te Amsterdam, op de in het aanvullend beroepschrift, gedagtekend 8 februari 1999, aangevoerde gronden, zoals nog aangevuld bij schrijven d.d. 20 maart 2000, tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld.
Vanwege gedaagde is, onder dagtekening 29 april 1999, een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 31 maart 2000, waar appellante werd vertegenwoordigd door mr Ascoop voornoemd als gemachtigde en [medegemachtige], voornoemd, als medegemachtigde. Voor gedaagde is verschenen mr M.T.M. van der Veer, werkzaam bij Gak Nederland B.V.
II. MOTIVERING
Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Appellante voert een onderneming die zich richt op het verlenen van diensten op het gebied van software en consultancy, het oprichten en deelnemen in ondernemingen en het verstrekken van garanties. Zij heeft met [naam bedrijf], waarvan [medegemachtige], voornoemd, mede-aandeelhouder en vanaf 1 januari 1992 directeur/grootaandeelhouder was, een zogenoemde raamovereenkomst gesloten om Kroon voornoemd als automatiseringsdeskundige vanaf
22 april 1991 te werk te stellen bij de NMB Postbank Groep.
In de raamovereenkomst zijn onder meer de volgende bepalingen opgenomen:
artikel 1.1: ASAP zal waar mogelijk medewerkers ter beschikking van [appellante] stellen, die [appellante] assistentie zullen verlenen bij uitvoering van organisatie- en/of automatiseringswerkzaamheden ten behoeve van [appellante] of opdrachtgevers van [appellante];
artikel 2.1: de overeenkomst wordt geacht te zijn ingegaan op 22 april 1991 en wordt aangegaan voor onbepaalde tijd (..);
artikel 3.2: [appellante] of haar opdrachtgever kunnen -wanneer zij dit voor de uitvoering van een opdracht of anderszins nuttig, wenselijk of noodzakelijk achten- met inachtneming van deze overeenkomst en het betreffende opdrachtscontract de in een opdrachtscontract genoemde medewerker werkopdrachten verstrekken;
artikel 9 bevat een geheimhoudingsclausule en artikel 15 bevat een concurrentiebeding.
Gedaagde heeft op grond van een door haar ingesteld onderzoek geconcludeerd dat verzekeringsplicht ingevolge de WW, ZW en de WAO moet worden aangenomen voor de door Kroon sedert 1 januari 1992 verrichte werkzaamheden, die hij geacht wordt in dienstbetrekking van appellante te hebben verricht. Gedaagde heeft haar standpunt met name gebaseerd op de raamovereenkomst tussen appellante en ASAP BV.
De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat gedaagde en de rechtbank zich te zeer hebben gebaseerd op de bepalingen van de raamovereenkomst en onvoldoende de feitelijke omstandigheden in ogenschouw hebben genomen.
Voorts stelt appellante subsidiair dat het gelijkheidsbeginsel geschonden is, aangezien in het Convenant met de Raad voor de Interim-managers vastgelegd is dat onder bepaalde voorwaarden interimmanagers niet aan de verzekeringsplicht onderworpen zijn.
Ten slotte doet appellante een beroep op het zorgvuldigheidsbeginsel, dat geschonden zou zijn omdat gedaagde haar standpunt uitsluitend op de raamovereenkomst gebaseerd heeft.
De Raad overweegt als volgt.
Evenals de rechtbank neemt de Raad een privaatrechtelijke dienstbetrekking aan in de zin van artikel 3 van de werknemersverzekeringen tussen Kroon voornoemd en [appellante] BV. Het feit dat de overeenkomst tussen Kroon en appellante formeel gesloten is tussen ASAP en [appellante] BV staat niet aan het aannemen van een arbeidsovereenkomst tussen Kroon en appellante in de weg. Dat is met name het geval, zo heeft de Raad in vaste jurisprudentie overwogen, waarbij de Raad onder meer verwijst naar zijn uitspraak van 10 oktober 1996, RSV 1997/7, indien de facto sprake is van een persoonlijke arbeidsverrichting, omdat er binnen de desbetreffende vennootschap waarmee de overeenkomst is gesloten, geen andere werknemers zijn die de betreffende werkzaamheden kunnen uitvoeren en het contract met de vennootschap dus feitelijk gesloten is met het oog op de persoonlijke inzet van de directeur-aandeelhouder van de vennootschap.
De in deze rubriek weergegeven bepalingen uit de raamovereenkomst wijzen op het bestaan van een gezagsverhouding tussen appellante en Kroon. Aan de stelling van appellante dat zij slechts tussen de NMB Postbankgroep en ASAP BV was geschoven, aangezien eerstgenoemde geen directe contractsrelatie met laatstgenoemde wilde aangaan, kan de Raad, gelet op de duidelijke bewoordingen van de raamovereenkomst en de overige feitelijke omstandigheden, niet het gewicht toekennen dat appellante er kennelijk aan toegekend wil zien.
Evenmin ziet de Raad het beroep op het gelijkheidsbeginsel slagen, enkel al niet omdat Kroon niet als interim manager werkzaam was.
Ten slotte is de Raad er niet van overtuigd geraakt dat gedaagde onzorgvuldig heeft gehandeld bij het nemen van het bestreden besluit.
De aangevallen uitspraak komt op grond van bovenstaande voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr R.C. Schoemaker als voorzitter en mr G. van der Wiel en mr F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van A.H. Huls als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2000.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) A.H. Huls.
JdB
1905