ECLI:NL:CRVB:2000:AE8571
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- W. van den Brink
- G.P.A.M. Garvelink-Jonkers
- J.C.F. Talman
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen intrekking aanwijzing waarnemend burgemeester
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant, die als burgemeester van de gemeente [Y.] was ontslagen en wiens aanwijzing als waarnemend burgemeester van de gemeente [Z.] door de Commissaris van de Koningin is ingetrokken. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep dat appellant heeft ingesteld tegen de uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 10 november 1997. De rechtbank had het beroep van appellant tegen de handhaving van zijn ontslag ongegrond verklaard, evenals het beroep tegen de intrekking van zijn aanwijzing als waarnemend burgemeester.
De Raad vat de relevante feiten samen en stelt vast dat de intrekking van de aanwijzing van appellant als waarnemend burgemeester is gebaseerd op het feit dat hij door zijn gedragingen het aanzien van het ambt van burgemeester heeft geschaad. De Raad verwijst naar de uitspraak van heden en naar eerdere uitspraken die relevant zijn voor deze zaak. De Raad concludeert dat de intrekking van de aanwijzing van appellant als waarnemend burgemeester gerechtvaardigd is, gezien het feit dat zijn ontslag als burgemeester van de gemeente [Y.] door de Raad in stand is gelaten.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak en oordeelt dat er geen grond is voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak wordt gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing gezamenlijk hebben genomen. De zaak is behandeld ter zitting op 24 februari 2000, waar appellant in persoon is verschenen en gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door een advocaat.