ECLI:NL:CRVB:2000:AE8550

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 april 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
98/7192 ALGEM
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verzekeringsplicht voor werkzaamheden in het kader van sociale verzekeringen

In deze zaak, die voor de Centrale Raad van Beroep is behandeld, gaat het om de vraag of de heer [naam betrokkene 1] verplicht verzekerd is voor de Ziektewet, de Werkloosheidswet en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, in het kader van zijn werkzaamheden voor appellante, een besloten vennootschap. De zaak is ontstaan na een besluit van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv) van 20 maart 1997, waarin het bezwaar van appellante tegen een eerder besluit van 2 april 1996 ongegrond werd verklaard. De Arrondissementsrechtbank te Roermond had eerder op 20 augustus 1998 het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.

De Raad heeft vastgesteld dat de statuten van appellante vereisen dat voor het benoemen, schorsen of ontslag van een bestuurder twee derde van het aantal stemmen nodig is, en dat overige besluiten met een meerderheid van ten minste drie vierde van de stemmen genomen moeten worden. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat de verzekeringsplicht van de heer [naam betrokkene 1] terecht is aangenomen. De Raad heeft het hoger beroep van appellante verworpen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd.

De Raad heeft geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de leden unaniem tot dit oordeel zijn gekomen. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 13 april 2000, en de griffier heeft de uitspraak ondertekend. De zaak is behandeld op een zitting die op 2 maart 2000 heeft plaatsgevonden, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat en de directeuren van de vennootschap.

Uitspraak

98/7192 ALGEM
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante,
en
het Landelijk instituut sociale verzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 maart 1997 is de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 treedt het Landelijk instituut sociale verzekeringen (hierna: Lisv) in de plaats van de betrokken bedrijfsvereniging. In het onderhavige geval is het Lisv in de plaats getreden van de Bedrijfsvereniging voor Bank- en Verzekeringswezen, Groothandel en Vrije Beroepen. In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het bestuur van deze bedrijfsvereniging.
Bij besluit van 20 maart 1997 heeft gedaagde appellantes bezwaar tegen zijn besluit van 2 april 1996, inhoudende dat de heer [naam betrokkene 1] terzake van de werkzaamheden die hij voor appellante verricht verplicht verzekerd is voor de Ziektewet, de Werkloosheidswet, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en -indien van toepassing- de Ziekenfondswet, ongegrond verklaard.
De Arrondissementsrechtbank te Roermond heeft bij uitspraak van 20 augustus 1998 het namens appellante tegen dat besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr J.C.F. Swinkels, werkzaam bij Swinkels Maas Verhorevoort, belastingadviseurs te
's-Hertogenbosch, op bij aanvullend beroepschrift d.d. 5 oktober 1998 aangevoerde gronden bij de Raad tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld.
Gedaagde heeft bij schrijven van 17 februari 1999 van verweer gediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 2 maart 2000, waar namens appellante zijn verschenen
mr Swinkels, voornoemd, alsmede [naam betrokkene 2] en [naam betrokkene 1], directeuren van appellante. Gedaagde heeft zich doen vertegenwoordigen door mr A.P.B. van Eck, werkzaam bij Gak Nederland B.V.
II. MOTIVERING
Aan de aangevallen uitspraak ontleent de Raad de volgende feiten en omstandigheden.
Bij akte van 21 juni 1989 werd opgericht de besloten vennootschap [naam voorloper 1 appellante ]. Bij wijziging van de statuten per 27 juli 1994 werd de naam gewijzigd in [naam voorloper 2 appellante] en bij de wijziging van de statuten van deze vennootschap van 26 oktober 1995 werd de naam van de vennootschap gewijzigd in [naam appellante]
Van deze vennootschap bezit [naam vennootschap 2]. 70% van de aandelen en [naam vennootschap 1] de resterende 30%. Van de besloten vennootschap [naam vennootschap 2]. bezit [naam betrokkene 2] 100% van de aandelen. Van de besloten vennootschap [naam vennootschap 1] is 100% van de aandelen in handen van [naam betrokkene 1].
[naam betrokkene 1] is in dienst van [naam vennootschap 1]
Laatstgenoemde vennootschap heeft een beheersovereenkomst gesloten met appellante. Op grond van deze beheersovereenkomst wordt de directie van appellante gevoerd door [naam vennootschap 1], waarvoor een beheersvergoeding wordt betaald.
Volgens de statuten van appellante is voor het benoemen, schorsen of ontslag van een bestuurder twee derde van het aantal stemmen vereist en worden overige besluiten genomen met een meerderheid van tenminste drie vierde van de uitgebrachte stemmen. Bij stemovereenkomst van 1 januari 1995 zijn [naam betrokkene 1] en [naam betrokkene 2], in hun hoedanigheid van enig aandeelhouders van [naam vennootschap 1], respectievelijk [naam vennootschap 2]., overeengekomen in de vergadering van aandeelhouders van (destijds) [naam voorloper 2 appellante] te stemmen alsof ieder van de partijen voor de helft stemgerechtigd is.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of gedaagde terecht verzekeringsplicht heeft aangenomen ter zake van de door [naam betrokkene 1] verrichte werkzaamheden voor appellante.
Evenals de rechtbank beantwoordt de Raad die vraag bevestigend.
Indien -zoals in het onderhavige geval- een directeur/ aandeelhouder van een besloten vennootschap in verband met de statutaire bepalingen en de eigendomsverhoudingen met betrekking tot de aandelen, in de algemene vergadering van aandeelhouders geen doorslaggevende invloed heeft op de benoeming, de schorsing en -in het bijzonder- het ontslag van de bestuurders, moet in beginsel worden aangenomen dat zij of hij werkzaam is in een gezagsrelatie tot de besloten vennootschap.
Ofschoon niet valt uit te sluiten dat er sprake kan zijn van bijzondere feiten of omstandigheden op grond waarvan het redelijkerwijs niet aannemelijk is dat een dergelijke gezagsuitoefening zal plaatsvinden ten aanzien van een directeur/aandeelhouder die geen doorslaggevende stem heeft in de algemene aandeelhoudersvergadering, is de Raad van oordeel dat er in het onderhavige geval onvoldoende materiële aanwijzigingen bestaan voor het aanwezig achten van een zodanige uitzonderingssituatie.
Het namens appellante ingenomen standpunt dat [naam betrokkene 2] en [naam betrokkene 1] voor de oprichting van appellante te zamen een vennootschap onder firma dreven doet aan het voorgaande niet af. Evenals de rechtbank acht ook de Raad de tussen de beheersvennootschappen tot standgekomen stemovereenkomst niet van doorslaggevende betekenis om tot een ander oordeel te komen. Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, laat een dergelijke overeenkomst onverlet dat de door die overeenkomst gebonden aandeelhouder zijn stem vennootschapsrechtelijk gezien rechtsgeldig kan uitbrengen in afwijking van een dergelijke overeenkomst.
In het voorgaande ligt besloten dat hetgeen namens appellante in hoger beroep is aangevoerd de Raad niet tot een ander oordeel heeft doen brengen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr B.J. van der Net als voorzitter en mr R.C. Schoemaker en mr R.M. van Male als leden, in tegenwoordigheid van A.H. Huls als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 13 april 2000.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) A.H. Huls.
JdB
1704